Loading

Instellingen afdrukkwaliteit wijzigen

Inleiding

Met de instellingen voor afdrukkwaliteit kunt u de kwaliteit van uw afdrukken verbeteren. U kunt de volgende toepassingen gebruiken om de afdrukkwaliteitsinstellingen te wijzigen.

  • Printerstuurprogramma's.

  • Toepassingen zoals PRISMAprepare voor het verzenden van opdrachten.

  • Het bedieningspaneel van uw printer.

  • Settings Editor op de PRISMAsync-controller.

In het printerstuurprogramma, in PRISMAprepare en op het bedieningspaneel kunt u de instellingen per opdracht wijzigen. In de Settings Editor kunt u de instellingen voor alle komende opdrachten instellen.

In de tabel hieronder worden de basisinstellingen en de geavanceerde instellingen voor afdrukkwaliteit beschreven die u via het bedieningspaneel kunt wijzigen.

Basisinstellingen

Tabel 1. Basisinstellingen afdrukkwaliteit

Basisinstellingen

Omschrijving

[Helderheid] (standaard 0)

Als uw afdrukken te licht of te donker zijn, kunt u dit probleem oplossen door de helderheid aan te passen.

-1 tot -3 maakt afdrukken donkerder.

+1 tot +3 maakt afdrukken lichter.

[Contrast] (standaard 0)

Als het verschil tussen de lichte en de donkere gebieden van een afdruk niet groot genoeg is, kunt u dit probleem oplossen door het contrast aan te passen.

Voorbeeld: Wanneer een blauwe tekst gerasterd wordt weergegeven, kunt u het contrast verhogen om de tekst zwarter en scherper te maken.

OPMERKING

Iedere van 35 combinaties voor contrast- en helderheidsinstellingen komen overeen met een specifieke overdrachtscurve (d.w.z. overdracht ps-bestand). In Settings Editor kunt u de standaardinstellingen voor contrast en helderheid wijzigen voor opdrachten waarin geen aanpassing voor helderheid of contrast nodig is.

Geavanceerde instellingen

Tabel 2. Geavanceerd instellingen afdrukkwaliteit

Geavanceerde instellingen

Omschrijving

[Vet maken] (standaard [Uit] )

De vetmaakfunctie kan de leesbaarheid van teksten met een klein lettertype verbeteren (< 6 punten, 6/72 inch).

Als u echter speciale gegevens zoals streepjescodes afdrukt, kan vetmaken streepjescodes moeilijk leesbaar maken. Daarom kunt u de vetmaakfuncties uitschakelen wanneer u dergelijke speciale gegevens afdrukt.

[Minimale regelbreedte] (standaard [Aan] )

De functie voor minimumlijnbreedte is vereist om dunne lijnen zichtbaar te houden. De lijnen in PS/PDF-opdrachten hebben altijd een minimumbreedte van 1/600 inch.

Als u echter speciale gegevens afdrukt zoals CAD-tekeningen, kunnen dunnere lijnen gewenst zijn. U kunt daarom de lijnbreedtefunctie uitschakelen. Dan worden ook nog dunnere lijnen afgedrukt.

[RIP-resolutie] (standaard [600x2400] dpi)

De RIP-resolutie kan de leesbaarheid van fijne details verbeteren. Wanneer u zeer dunne, gebogen lijnen afdrukt, zoals Chinese karakters, levert 1200 x 1200 het beste resultaat. 600 x 2400 is het best geschikt voor hoofdzakelijk horizontale en verticale objecten.

[RIP-raster] (standaard [LINE_200LPI] )

Het standaardraster is [LINE_200LPI]. Dit is het meest geschikt voor de meeste afdrukken. In speciale gevallen, bijvoorbeeld moirépatronen van gescande afbeeldingen, kunt u proberen het afdrukresultaat te verbeteren met het raster [DOT_200LPI] of eventueel het raster [DOT_125LPI]. Hierdoor kunnen fijne details echter verloren gaan.

Het rasterscherm voor PS/PDF-opdrachten is [LINE_200LPI]. Alle rasterschermen zijn compatibel met resoluties van 600 x 2400 dpi en 1200 x 1200 dpi.

OPMERKING

U kunt deze instelling niet wijzigen voor de actieve afdrukopdracht .

Procedure

  1. Op het bedieningspaneel drukt u op [Opdrachten] -> [Wachtrijen] -> [Geplande opdrachten] of [Wachtende opdrachten], of selecteert u een DocBox.
  2. Druk op de opdracht die u wilt veranderen.
  3. Druk op [Bewerk] of druk twee keer op de opdracht om het venster [Bewerk] te openen.
  4. Druk op [Afdrukkwaliteit].
  5. Breng de gewenste veranderingen aan.
  6. Druk op [OK].