U kunt opdrachten afdrukken via de opdrachtregelinterface. Als u geen parameters definieert in de opdrachtregelinterface en de opdracht is op pagina's geprogrammeerd:
De opdracht wordt afgedrukt met de afdrukinstellingen die zijn opgeslagen in de opdracht.
en
De opdracht wordt afgedrukt op de printer die is opgeslagen in de opdracht.
Als u geen parameters definieert in de opdrachtregelinterface en de opdracht is niet op pagina's geprogrammeerd:
De opdracht wordt op de standaardprinter afgedrukt met de standaardafdrukparameters.
[cmd /C] PRISMAprepare.exe "<pad\bestandsnaam>"- parameters
U kunt de parameters in elke volgorde gebruiken. De beschikbare parameters worden beschreven in de onderstaande tabel.
Instellen |
Omschrijving |
---|---|
cmd /C |
Gebruik de parameter 'cmd /C' om 'PRISMAprepare.exe' tegelijk met de opdrachtshell te starten. 'PRISMAprepare.exe' wordt standaard niet synchroon uitgevoerd.
![]() Als u deze parameter gebruikt, worden afsluitcodes geretourneerd. |
PRISMAprepare.exe |
U moet de opdracht 'PRISMAprepare.exe' uitvoeren in de installatiemap van deze toepassing. |
<pad\bestandsnaam> |
Het pad en de naam van de opdracht. Het pad en de naam moeten tussen dubbele aanhalingstekens worden opgenomen. Bijvoorbeeld: "C:\Mijn map\Mijn bestand.pdf". Zie: Ondersteunde bestandsindelingen ![]() Deze instelling is verplicht. |
/F] |
Parameter '/F' kan worden overschreven door parameter '/T'.
|
/VDPS <VDP-bronbestand> |
Gebruik de parameter '/VDPS' om het pad en de naam van het gegevensbronbestand voor documenten met variabele data op te geven. Het pad en de naam moeten tussen dubbele aanhalingstekens worden opgenomen. Bijvoorbeeld: "C:\Mijn map\Mijn gegevensbron.xls". De parameter '/VDPS' kan het gegevensbronbestand overschrijven dat is opgeslagen in het masterdocument. Als de parameters '/T' en '/VDPS' worden gebruikt, worden de variabele data aan het document toegevoegd voordat de sjablonen worden toegepast. ![]() Gegevensbron van het type *.xlsx, *.xls of *.csv: als er meerdere vellen beschikbaar zijn in het gegevensbronbestand, wordt het eerste vel gebruikt. Gegevensbron van het type *.accdb of *.mdb: als er meerdere tabellen of weergaven beschikbaar zijn in het gegevensbronbestand, wordt de eerste tabel of weergave gebruikt. Raadpleeg het logbestand voor meer informatie. |
/VDPSD <VDP-brondetail> |
Gebruik de parameter '/VDPSD' om te bepalen welk Excel-blad of welke Microsoft Access-tabel of Microsoft Access-weergave uit de gegevensbron moet worden gebruikt. De naam moet tussen dubbele aanhalingstekens worden opgenomen. Bijvoorbeeld: "naam". Gebruik de parameter '/VDPSD' in combinatie met de parameter '/VDPS'. Wanneer u de parameter '/VDPSD' niet gebruikt, wordt het eerste Excel-blad of de eerste Microsoft Access-tabel of Microsoft Access-weergave uit de gegevensbron gebruikt. Deze parameter wordt genegeerd voor gegevensbronnen van het type *.csv of wanneer de parameter '/VDPS' niet wordt gebruikt. |
/VDPP <Wachtwoord> |
Gebruik de parameter '/VDPP' om het wachtwoord op te geven voor een met een wachtwoord beveiligde gegevensbron van het type *.accdb of *.mdb. Met een wachtwoord beveiligde gegevensbronnen van het type *.xlsx, *.xls en *.csv worden niet ondersteund. Het wachtwoord moet tussen dubbele aanhalingstekens worden opgenomen. |
/VDPL <VDP-gegevensbestand> |
Gebruik de parameter '/VDPL' om het pad en de naam van het [VDP] -gegevensbestand voor documenten met variabele data op te geven. Het pad en de naam moeten tussen dubbele aanhalingstekens worden opgenomen. Bijvoorbeeld: "C:\My Folder\My VDP data file.xml".
|
/VDPV |
Gebruik de parameter '/VDPV' om de [VDP] -gegevens te valideren. De parameter '/VDPV' wordt pas toegepast als de andere [VDP] -parameters zijn toegepast. |
/T |
Gebruik de parameter '/T' om een of meer automatiseringssjablonen toe te passen op de opdracht. De sjablonen moeten worden toegepast in de opgegeven volgorde. De sjablonen moeten worden gescheiden met een "|". De sjabloonnamen zijn hoofdlettergevoelig. Bijvoorbeeld: /T "<Sjabloon1>|<Sjabloon2>|<Sjabloon3>". De volgende beperkingen zijn van toepassing op de parameter '/T':
Als de parameters '/T' en '/I' worden gebruikt, wordt de toepassing geopend. De automatiseringssjablonen worden uitgevoerd in de toepassing. U moet de toepassing sluiten om door te kunnen gaan met de opdracht 'PRISMAprepare.exe'. |
/P <printernaam> |
Geef op welke printer moet worden gebruikt voor afdrukken. De printernaam moet tussen dubbele aanhalingstekens worden opgenomen. Bijvoorbeeld: /P "Oce 970C v2.1". De gedefinieerde printer gaat voor op de printer die is opgeslagen in de opdracht. Als /P niet is gedefinieerd, wordt de printer gebruikt die is opgeslagen in de opdracht. Als de parameters '/T' en '/P' worden gebruikt, overschrijft parameter '/P' de printer die is opgegeven in een of meer sjablonen. Als de parameters '/I' en '/P' worden gebruikt, wordt de werkruimte [Productie] van de toepassing geopend. In de werkruimte [Productie] wordt de printer geselecteerd die is opgegeven met parameter '/P'. U kunt de afdrukinstellingen opgeven. Klik op de knop [Afdrukken] om door te gaan met de opdracht 'PRISMAprepare.exe'. ![]() Wanneer u een printer definieert, kan een deel van de afdrukinstellingen worden hersteld naar de standaardwaarden. Dit is afhankelijk van de mogelijkheden van de printer. |
/C <aantal exemplaren> |
Het aantal exemplaren tussen 1 en 65535. Het hier opgegeven aantal exemplaren overschrijft het aantal exemplaren dat is opgeslagen in de opdracht. Als /C niet is opgegeven, wordt het aantal exemplaren gebruikt dat is opgeslagen in de opdracht. Als in de opdracht geen aantal exemplaren is opgegeven, wordt één exemplaar afgedrukt. Als de parameters '/T' en '/C' worden gebruikt, overschrijft parameter '/C' het aantal exemplaren dat is opgegeven in een of meer sjablonen. Als de parameters '/I' en '/C' worden gebruikt, wordt de werkruimte [Productie] van de toepassing geopend. In de werkruimte [Productie] wordt het aantal exemplaren gebruikt dat is opgegeven met parameter '/C'. U kunt de afdrukinstellingen opgeven. Klik op de knop [Afdrukken] om door te gaan met de opdracht 'PRISMAprepare.exe'. |
/SP |
Gebruik de parameter /SP om een proef-PDF te genereren. Het standaardpad en de naam van de proef-PDF: <Documentmap>\<Documentnaam>_ProofPDF.pdf. Gebruik de parameter /SPO om de bestandsnaam van de proef-PDF te wijzigen. Wanneer /SP wordt gebruikt, wordt de proef-PDF niet afgedrukt. Er treedt een uitzondering op als via een automatiseringssjabloon wordt verzocht om het afdrukken van de proef-PDF. Een printer opgegeven op de opdrachtregel beïnvloedt het resultaat van de proef-PDF. De volgende effecten zijn mogelijk: Zwart-wit- of kleureninhoud, weergave van de inline verwerkte afwerking, toegewezen materiaal. Het opgegeven aantal exemplaren op de opdrachtregel (parameter /C) wordt weergegeven in de voorbladnotitie van de proef-PDF. De parameter /SP wordt genegeerd wanneer deze wordt gecombineerd met /T (er wordt alleen een proef-PDF gegenereerd als hierom wordt verzocht in een automatiseringssjabloon). |
/SPO <naam elektronisch proefbestand> |
Gebruik de parameter /SPO om de bestandsnaam van de proef-PDF op te geven. De bestandsnaam kan de volgende speciale tekens bevatten
Het optioneel opgegeven pad in de parameter /O heeft geen effect op deze standaardinstelling. De bestandsnaam moet tussen dubbele aanhalingstekens worden opgenomen. Bijvoorbeeld: "naam". De parameter wordt genegeerd als de opdrachtregel geen verzoek om een proef-PDF bevat, via de parameter /SP of een sjabloon (/T). In combinatie met /T overschrijft de parameter de opgegeven bestandsnamen voor de proef-PDF in de sjablonen. In combinatie met /I wordt de parameter in het geopende dialoogvenster Proef-PDF opslaan voorgesteld als gevolg van de opdracht in de opdrachtregelinterface. De parameter heeft geen effect op de gebruikersinstellingen of op verdere handmatige verzoeken voor proef-PDF's. |
/SPM <Metrisch | Brits> |
Gebruik de parameter /SPM om op te geven welk metrisch systeem moet worden gebruikt tijdens het genereren van de proef-PDF. De parameter wordt gevolgd door de waarden Metrisch of Brits. De tekenreeksen zijn niet hoofdlettergevoelig. Als er niets wordt opgegeven, wordt het als standaard ingestelde metrische systeem voor proef-PDF's gebruikt. De parameter wordt genegeerd als de opdrachtregel geen verzoek om een proef-PDF bevat, via de parameter /SP of een sjabloon (/T). In combinatie met /T overschrijft de parameter het opgegeven metrische systeem in de sjablonen. In combinatie met /I wordt de parameter exclusief gebruikt voor de proef-PDF die wordt aangevraagd via de huidige opdrachtregel. De parameter heeft geen effect op de gebruikersinstellingen of op verdere handmatige verzoeken voor proef-PDF's. |
/SPR <DPI72 | DPI300> |
Gebruik de parameter /SPR om op te geven welke resolutie moet worden gebruikt tijdens het genereren van de proef-PDF. De parameter wordt gevolgd door een van de waarden DPI72 | DPI300. De tekenreeksen zijn niet hoofdlettergevoelig. Als er niets wordt opgegeven, wordt de standaardresolutie voor proef-PDF's gebruikt. De parameter wordt genegeerd als de opdrachtregel geen verzoek om een proef-PDF bevat, via de parameter /SP of een sjabloon (/T). In combinatie met /T overschrijft de parameter de opgegeven resolutie in de sjablonen. In combinatie met /I wordt de parameter exclusief gebruikt voor de proef-PDF die wordt aangevraagd via de huidige opdrachtregel. De parameter heeft geen effect op de gebruikersinstellingen of op verdere handmatige verzoeken voor proef-PDF's. |
/SPL <CZ | DK | DE | GB | US | ES | FI | FR | HU | IT | JP | NO | NL | PL | PT | RU | SE | CHZ> |
Gebruik de parameter /SPL om op te geven welke taal moet worden gebruikt tijdens het genereren van de proef-PDF. De parameter wordt gevolgd door de waarde CZ, DK, DE, GB, US, ES, FI, FR, HU, IT, JP, NO, NL, PL, PT, RU, SE of CHZ (Tsjechisch, Deens, Duits, Brits Engels, Amerikaans Engels, Spaans, Fins, Frans, Hongaars, Italiaans, Japans, Noors, Nederlands, Pools, Portugees, Russisch, Zweeds, Chinees). De tekenreeksen zijn niet hoofdlettergevoelig. Als er niets wordt opgegeven, wordt de standaardtaal voor proef-PDF's gebruikt. De parameter wordt genegeerd als de opdrachtregel geen verzoek om een proef-PDF bevat, via de parameter /SP of een sjabloon (/T). In combinatie met /T overschrijft de parameter de opgegeven taal in de sjablonen. In combinatie met /I wordt de parameter exclusief gebruikt voor de proef-PDF die wordt aangevraagd via de huidige opdrachtregel. De parameter heeft geen effect op de gebruikersinstellingen of op verdere handmatige verzoeken voor proef-PDF's. |
/SPB <Achtergrondafbeelding> |
Gebruik de parameter /SPB om op te geven welke achtergrondafbeelding moet worden gebruikt tijdens het genereren van de proef-PDF. De parameter wordt gevolgd door het volledige pad naar het bestand met de achtergrondafbeelding. De bestandstypen tif, tiff, jpg, jpeg, bmp, gif en png worden ondersteund. Als er niets wordt opgegeven, wordt de standaardachtergrondafbeelding gebruikt. Het pad moet tussen dubbele aanhalingstekens worden opgenomen. Bijvoorbeeld: "C:\Mijn map\afbeeldingen". De parameter wordt genegeerd als de opdrachtregel geen verzoek om een proef-PDF bevat, via de parameter /SP of een sjabloon (/T). In combinatie met /T overschrijft de parameter de opgegeven achtergrond in de sjablonen. In combinatie met /I wordt de parameter exclusief gebruikt voor de proef-PDF die wordt aangevraagd via de huidige opdrachtregel. De parameter heeft geen effect op de gebruikersinstellingen of op verdere handmatige verzoeken voor proef-PDF's. |
/SPN <Notitietekst> |
Gebruik de parameter /SPN om op te geven welke notitie voor elektronische controle moet worden gebruikt tijdens het genereren van de proef-PDF. De parameter wordt gevolgd door een tekenreeks die overeenkomt met de notitietekst. Als er niets wordt opgegeven, blijft de notitie leeg. De tekst moet tussen dubbele aanhalingstekens worden opgenomen. Bijvoorbeeld: "tekst". De parameter wordt genegeerd als de opdrachtregel geen verzoek om een proef-PDF bevat, via de parameter /SP of een sjabloon (/T). In combinatie met /T overschrijft de parameter de opgegeven notitie in de sjablonen. In combinatie met /I wordt de parameter exclusief gebruikt voor de proef-PDF die wordt aangevraagd via de huidige opdrachtregel. De parameter heeft geen effect op de gebruikersinstellingen of op verdere handmatige verzoeken voor proef-PDF's. |
/SPVDP |
Gebruik de parameter /SPVDP om de proef-PDF te genereren voor alle documenten met variabele data. Als de parameter niet wordt opgegeven, wordt de proef-PDF alleen gegenereerd voor het eerste document met variabele data. |
/O <uitvoerbestand> |
Gebruik parameter '/O' om het pad en de naam voor het uitvoerbestand op te geven. Het uitvoerbestand wordt gemaakt nadat de sjablonen zijn toegepast op het document. Het pad en de naam moeten tussen dubbele aanhalingstekens worden opgenomen. Parameter '/O' moet worden gebruikt in combinatie met parameter '/T'. |
/L <Logbestand> |
Gebruik parameter '/L' om het pad en de naam voor het logbestand op te geven. Alle fout-, waarschuwings- en informatieberichten worden vastgelegd in het logbestand. Het pad en de naam moeten tussen dubbele aanhalingstekens worden opgenomen. De naam van het logbestand mag niet overeenkomen met de naam van het document- of uitvoerbestand. Parameter '/L' kan niet worden gebruikt in combinatie met parameter '/I'. |
/I |
Gebruik parameter '/I' om deze toepassing te openen. U kunt de opdracht bewerken in de toepassing. Parameter '/I' kan worden gebruikt in combinatie met andere parameters. Zie de beschrijvingen van de parameters voor gedetailleerde informatie. |
/Finishing |
Gebruik de parameter '/Finishing' om een JDF-afwerkingsbon te maken voor een near-line afwerkingseenheid. De parameter kan worden gevolgd door de naam van een afwerkingsstroom. De naam moet tussen dubbele aanhalingstekens worden opgenomen. Bijvoorbeeld: "naam". Als deze parameter wordt gebruikt zonder de naam van een afwerkingstroom, wordt de gedefinieerde afwerkingseenheid in het document gebruikt. De afwerkingseenheid gedefinieerd in het document wordt ook gebruikt als een naam voor een afwerkingsstroom is gedefinieerd in de afdrukinstellingen of in een automatiseringssjabloon. Deze parameter moet worden gebruikt in combinatie met de afdrukopdracht '/P' of een afdrukopdracht vastgelegd in een automatiseringssjabloon. Deze parameter wordt genegeerd als er geen afdrukopdracht wordt gebruikt. De naam van de afwerkingsstroom die wordt gebruikt in combinatie met deze parameter overschrijft de afwerkingsstroom in de afdrukinstellingen en de automatiseringssjablonen. |
PRISMAprepare.exe "C:\Temp\10pages.pdf" /I
De toepassing wordt geopend. U kunt de opdracht bewerken.
PRISMAprepare.exe "C:\Temp\10pages.pdf" /C 5 /I
De toepassing wordt geopend. De werkruimte [Productie] wordt geopend. De printer die is opgeslagen in de opdracht, wordt geselecteerd. Het aantal exemplaren is vijf. Geef de afdrukinstellingen op en druk de opdracht af.
PRISMAprepare.exe "C:\Temp\10pages.pdf" /P "Oce 970C v2.1" /C 50
Druk vijftig exemplaren van het document af op de opgegeven printer. Gebruik de andere afdrukinstellingen die zijn opgeslagen in het PDF-bestand.
PRISMAprepare.exe "C:\Temp\10pages.pdf" /T "MonthlyReport|CiceroPrint" /P "Oce VP6250" /C 50
Pas de sjabloon 'MonthlyReport' toe op het document. Pas vervolgens de sjabloon 'CiceroPrint' toe op het document. Druk vijftig exemplaren af en gebruik de opgegeven printer. Gebruik niet de printer en het aantal exemplaren dat is opgegeven in de sjablonen.
PRISMAprepare.exe "C:\Temp\10pages.pdf" /VDPL "C:\My Folder\My VDP data file.xml" /VDPV /I
De toepassing wordt geopend. De [VDP] -gegevens opgeslagen in het bestand 'My VDP data file.xml' worden toegepast op het document '10pages.pdf'. De [VDP] -gegevens worden gevalideerd. U kunt de opdracht bewerken in de toepassing.
Instellen |
Omschrijving |
---|---|
0 |
Bewerking voltooid. |
1 |
Fout bij uitvoering. |
2 |
Het bestand kan niet worden gevonden. |
3 |
Het pad kan niet worden gevonden. |
4 |
Het bestand kan niet worden geopend. |
5 |
Toegang wordt geweigerd. |
111 |
De bestandsnaam is te lang. |
1056 |
De toepassing is al actief. |
30000 |
De licentie is ongeldig. |
30001 |
De licentieserver bevat een ongeldige zwevende licentie. |
30002 |
Verbindingsfout voor de licentieserver. Kan geen zwevende licentie ophalen. |
30003 |
Er is een fout opgetreden op de licentieserver. Kan geen zwevende licentie ophalen. |
30004 |
De licentie is verlopen. |
30005 |
Het maximumaantal gebruikers is bereikt voor deze zwevende licentie. |
30009 |
De versie is onjuist. |
40000 |
De automatiseringssjabloon wordt uitgevoerd. Er worden een of meer waarschuwingen gerapporteerd. |
50000 |
Geen bestand beschikbaar om op te slaan. |
50001 |
Het bestand bestaat niet. |
50002 |
U hebt niet voldoende rechten om deze bewerking uit te voeren. |
50003 |
Syntaxisfout in het script. |
50004 |
De functie voor automatische licenties is niet beschikbaar. |
50005 |
Algemene fout. |
50010 |
Onbekend sjabloonbestand. |
50011 |
Een parameter wordt meerdere keren gebruikt in de opdrachtregelinterface. |
50020 |
Een van de parameters wordt niet ondersteund. |
50021 |
De waarde van een van de parameter is onjuist. |
50022 |
Onbekend afwerkstation. |
50023 |
Een instelling van het paginaprogramma kan niet worden toegepast. |
50030 |
Syntaxisfout in het parameterbestand voor de automatiseringssjabloon. |
50031 |
Het parameterbestand voor de automatiseringssjabloon bevat een ongeldige instructie. |
50032 |
Een instructie in het parameterbestand voor de automatiseringssjabloon bevat een ongeldige parameter. |
50033 |
Een instructie in het parameterbestand voor de automatiseringssjabloon bevat een ongeldige parameterwaarde. |
50034 |
Voor het parameterbestand voor de automatiseringssjabloon wordt een ongeldige codering gebruikt. De codering moet UTF-8 zijn. |
50035 |
Het parameterbestand voor de automatiseringssjabloon is niet gevonden. |
50036 |
Het parameterbestand voor de automatiseringssjabloon is niet gelezen. |
50037 |
De extensie van het parameterbestand voor de automatiseringssjabloon moet *.mrparam zijn. |
50099 |
Niet-herstelbare fout. Het script kan niet worden opgenomen of afgespeeld. |