Een setup voor transactieprinten bestaat uit een verzameling kenmerken die worden gebruikt voor transactieprinten. U kunt verschillende setups maken, maar er kan slechts één setup worden geladen en actief zijn. De kenmerken van de actieve transactiesetup bepalen het materiaal, de kleur, de afdrukuitvoer en andere eigenschappen van de transactieafdrukopdracht.
U kunt alleen een transactiesetup laden als transactieprinten offline is.
In PRISMAproduction kunt een transactieset-up bijvoegen bij een opdrachtbon. Wanneer de gegevensstroom deze opdrachtbon gebruikt, wordt de bijgevoegde transactieset-up automatisch geladen voor de volgende gegevensstroom.
Er kan slechts één Printer Control Language (PDL) voor transactieprinten actief zijn op de printer: IPDS of PCL.
Het hangt af van de gegevensstroom of de IPDS- of de PCL-kenmerken van de transactieset-up actief worden.
In de lijst met transactieset-ups wordt de status van de transactieset-ups weergegeven.
Status |
|
---|---|
[Geopend] |
Er is slechts één transactieset-up met de status [Geopend]. Deze kenmerken van de transactieset-up zijn zichtbaar wanneer u op het tabblad [IPDS-transactiesetup] en [PCL-transactiesetup] klikt. U kunt ook een transactieset-up met de volgende status openen: [Geladen]. |
[Geladen] |
Er is slechts één transactieset-up met de status [Geladen]. Deze transactieset-up is actief. Wanneer de PDL IPDS is, kunt u een transactieset-up laden wanneer het transactieprinten online wordt uitgevoerd en de printer is gestopt. Wanneer de PDL PCL is, kunt u alleen een transactieset-up laden wanneer het transactieprinten online wordt uitgevoerd. |
[Aangepast] |
U kunt de kenmerken aanpassen van een transactieset-up met de status: [Geladen]. De status [Aangepast] geeft aan dat de actieve transactieset-up is gewijzigd, maar de wijzigingen nog niet van kracht zijn. Gebruik de instelling [Laden] om de transactieset-up opnieuw te laden. |