Als u dunne witte of (bovenmatig) donkere lijnen ziet over de gehele lengte van de afgedrukte uitvoer, op plaatsen die overeenkomen met het bereik van de printkoppen en de procedure voor automatisch uitlijnen lost het probleem niet helemaal op, dan moet u de printkopovergangen identificeren waarvoor de printkoppen handmatig extra moeten worden uitgelijnd. U kunt deze informatie gebruiken om een extra horizontale handmatige printkopuitlijning uit te voeren.
Om te bepalen welke printkopovergangen handmatig extra moeten worden uitgelijnd, hebt u het volgende nodig.
De afgedrukte uitvoer waarop het probleem zichtbaar is, en die u hebt afgedrukt nadat u een automatische uitlijning hebt uitgevoerd.
De testafdruk bij het automatisch uitlijnen, om na te gaan waar de printkopovergangen zich bevinden.
De printkopovergangen B en C bevinden zich het dichtst bij het midden van de afgedrukte uitvoer; circa 10,8 centimeter van het midden. De printkopovergangen A en D bevinden zich circa 32,8 centimeter uit het midden.
In bovenstaand voorbeeld vertonen de overgangen A en C donkere lijnen en de overgangen B en D witte.
U kunt deze informatie gebruiken om een extra horizontale handmatige printkopuitlijning uit te voeren.