Loading

Informatie over de afdrukopdrachtinstellingen

De volgende tabellen bevatten de eigenschappen van afdrukopdrachten die u kunt wijzigen op het bedieningspaneel.

In dit gedeelte worden de volgende instellingen beschreven:

  1. Algemene opdrachtinstellingen

  2. Lay-outinstellingen

  3. Uitvoerinstellingen

  4. Instellingen voor afdrukkwaliteit

  5. Afwerkingsinstellingen

  6. Instellingen voor paginaprogrammering

1 Algemene opdrachtinstellingen

Opdrachtinstelling

Wat u kunt definiëren

[Opdr.type]

Opdrachttype

Geef de soort opdracht op:

  • [Normaal]

  • [Var. gegevens]

[Opmerk. vr operat.]

Opdrachtinstructie

Lees de instructie van de afzender.

[Aantal sets]

[Eerste set controleren]

Aantal sets

Geef het aantal sets op:

  • Aantal sets (maximaal 65.000).

  • Geef op of alleen de eerste set moet worden afgedrukt.

[Opdrachtnaam]

Opdrachtnaam

Geef een nieuwe naam op voor de opdracht.

[Afdrukbereik]

Afdrukbereik

Geef op of u alle pagina's of records wilt afdrukken of een afdrukbereik wilt selecteren.

[Scheidingsvellen]

Scheidingsvellen

Geef op of u scheidingsvellen wilt toevoegen om onderscheid te maken tussen afzonderlijke sets.

Welk materiaal wordt gebruikt voor scheidingsvellen, wordt geconfigureerd in de Settings Editor. (Materiaal van voorbladen, achterbladen, bonnen, scheidingsvellen en kaften configureren)

Configureer in de Settings Editor of u voor- en achterbladen wilt gebruiken om onderscheid tussen afzonderlijke opdrachten te maken. (Voorbladen en achterbladen configureren)

[Accounting-id]

Accountinggegevens

Voer gegevens voor het factureren en in rekening brengen van opdrachtkosten in:

  • [Accounting-id], om een gebruiker of groep gebruikers te identificeren.

  • [Kostencentrum], om een afdeling, project of groep van een organisatie te identificeren.

  • [Opmerking], om extra informatie in te voeren die vereist is voor accounting.

2 Lay-outinstellingen

Opdrachtinstelling

Wat u kunt definiëren

[Enkel of dubbelzijdig]

Zijden om op af te drukken

Geef op of de afdrukken enkel- of dubbelzijdig moeten worden afgedrukt.

[Bindrand]

Afdrukstand en bindrandlocatie

De afdrukstand van de inhoud maakt deel uit van de oorspronkelijke instellingen en kan niet worden gewijzigd. U kunt de bindrand wel wijzigen. Dit is de rand van het vel waaraan de vorige pagina wordt gebonden.

[Materiaal]

Materiaal

Selecteer het materiaal voor de opdracht.

[Kaften]

Gebruik van kaften

Geef op of u kaften wilt gebruiken en selecteer het kaftmateriaal. U kunt ook opgeven of u op één of beide zijden van de kaft wilt afdrukken.

Welk materiaal als standaardmateriaal voor kaften wordt gebruikt, wordt geconfigureerd in de Settings Editor. (Materiaal van voorbladen, achterbladen, bonnen, scheidingsvellen en kaften configureren)

[Lay-out]

Lay-out van de pagina's op de vellen

Geef op of en hoe u meerdere pagina's van een document wilt afdrukken op één zijde:

  • [Boekje], om een document met meerdere pagina's als boekje af te drukken.

  • [Multiple up], om meerdere pagina's op een zijde van een vel af te drukken.

  • [Same-up], om dezelfde pagina meerdere keren op een zijde van een vel af te drukken.

[Zoomen]

Schaalfactor

Geef op of u het beeld wilt schalen op basis van het papierformaat of de zoomfactor handmatig wilt instellen (25-400%).

[Uitlijnen]

Uitlijning van de afbeelding op een locatie op het vel

Geef op hoe u het beeld op het vel wilt uitlijnen: met een hoek, zijde of het midden van een vel.

[Verschuiven]  → [Verschuiving marge]

[Verschuiven]  → [Beeld verschuiven]

Gespiegelde en verschoven paginalay-out

Geef op of u een margeverschuiving wilt toepassen. Als u de standaardmargeverschuiving aanpast, maakt u de ruimte op de locatie van de bindrand groter of kleiner, met een maximumverschuiving van 100 mm/3,94".

Geef op of u een beeldverschuiving wilt gebruiken. Wanneer u de beeldverschuiving aanpast, verplaatst u het beeld op het vel, met een maximumverschuiving van 100 mm/3,94".

[Kantlijn wissen]

De marge van een afbeelding wissen

Geef op of u de marges van het beeld wilt wissen. Wanneer u de marge aanpast, wist u delen van het beeld, met een maximum van 100 mm/3,94".

3 Uitvoerinstellingen

Opdrachtinstelling

Wat u kunt definiëren

[Afdrukuitvoer] →

[Opvangblad]

Uitvoerlade

Geef op welke uitvoerlade moet worden gebruikt. De geselecteerde afwerkmethode kan een bepaalde uitvoerlade vereisen.

[Afdrukuitvoer] →

[Sorteer]

Sorteermethode

Geef op hoe u de uitvoer wilt sorteren, [Per pagina] of [Per set]

[Afdrukuitvoer] →

[Wisselend stapelen]

Stapelmethode

Geef op of u wel of niet wisselend wilt stapelen. Wisselend stapelen is afhankelijk van het actieve workflowprofiel. (Een workflowprofiel kiezen)

[Afdrukuitvoer] →

[Geavanceerde instell.]

Afleveringsmethode

Geef de aflevermethode van de vellen in het opvangblad van uw keuze op:

  • [Afdrukorder], geef de uitvoervolgorde van de vellen op.

  • [Veloriëntatie], geef op welke afdrukstand voor vellen wordt toegepast.

  • [Rotatie], geef op of de vellen moeten worden gedraaid in het opvangblad.

4 Instellingen voor afdrukkwaliteit

Opdrachtinstelling

Wat u kunt definiëren

[Afbeelding aanpassen]

Aanpassing van CMYK-waarden op opdrachtniveau

Pas de CMYK-curves zo nodig aan op opdrachtniveau.

Het PRISMAsync Print Server-kleurbeheer en de afdrukengine zorgen voor een optimale kleurweergave op het materiaal dat u gebruikt. Soms wilt u CMYK-waarden mogelijk echter op opdrachtniveau bewerken voor een beter resultaat. (CMYK-curven aanpassen voor een opdracht)

[Afdrukkwaliteit]  → [Kleurvoorinstelling]

Selectie van de vooraf ingestelde kleur

Selecteer zo nodig een standaard vooraf ingestelde kleur voor de opdracht:

  • [Office documents], vooraf gedefinieerde kleurinstellingen voor de reproductie van tekst en grafische lijnen in zakelijke documenten.

  • [Photographic content], vooraf gedefinieerde kleurinstellingen voor de reproductie van foto's en afbeeldingen

[Afdrukkwaliteit]  → [Kleurinstellingen bewerken]

Definitie en aanpassing van de vooraf ingestelde kleur

Pas de kleurinstellingen van de geselecteerde vooraf ingestelde kleur aan en sla de vooraf ingestelde kleur zo nodig op. De vooraf ingestelde kleuren worden ook gemaakt in de Settings Editor. (Kleurvoorinstellingen configureren)

[Afdrukkwaliteit]  → [Kleurinstellingen bewerken]:

  • [Invoerprofiel]

  • [Rendering intent]

  • [Standaardregels voor intent CMYK-verzadiging]

Invoerprofiel en rendering intent

Geef op welke invoerprofielen en rendering intents u wilt gebruiken. Daarnaast kunt u opgeven of ingesloten profielen en rendering intents moeten worden genegeerd.

Voor CMYK kunt u opgeven of in het kleurbeheersysteem pure proceskleuren behouden moeten blijven of standaardregels voor kleurbeheer moeten worden aangehouden.

[Afdrukkwaliteit]  → [Kleurinstellingen bewerken]  → [Steunkleuren]

Steunkleur zoeken

Geef op of u de steunkleurtabel wilt gebruiken waarin standaardsteunkleuren en aangepaste steunkleuren worden opgeslagen.

Steunkleuren worden beheerd in de Settings Editor, maar kunnen ook worden toegevoegd met de steunkleureditor. (Een steunkleur maken)

[Afdrukkwaliteit]  → [Kleurinstellingen bewerken]  → [Rasters]

Rasters selecteren

Geef op of u de standaardselectie van de rasters wilt wijzigen:

  • Raster [Fijn] voor scherpere tekst of verbetering van het kleurverloop in gebieden met kleur.

  • Raster [Normaal] voor tekst, afbeeldingen en grafische afbeeldingen.

[Afdrukkwaliteit]  → [Kleurinstellingen bewerken]  → [Andere instellingen]

Andere vooraf ingestelde kleuren

Er zijn verschillende andere kleurinstellingen, elk voor een bepaalde situatie:

  • [Zwart-wit afdrukken].

    Geef op of alle kleuren alleen met het zwarte kanaal moeten worden afgedrukt.

  • [Overprintsimulatie PDF gebruiken].

    Geef op of ondoorzichtige objecten transparant moeten worden weergegeven. In dat geval worden onderliggende objecten zichtbaar.

  • [Uitvoeropzet PDF/X gebr.].

    Geef op of u wilt afdrukken volgens de geïntegreerde PDF/X output intent. In dat geval worden de CMYK-definities van het apparaat genegeerd.

  • [Zwart overvullen].

    Met behulp van deze instelling kunt u zwarte objecten geforceerd afdrukken op een bepaalde achtergrondkleur. Deze optie wordt gebruikt door de systeemeigen PDF RIP om artefacten bij registratie te voorkomen.

  • [Puur zwart behouden].

    Geef op of waar mogelijk puur zwart moet worden toegepast. Puur zwart behouden betekent dat de kleur zwart voor 100% uit de inkt- of tonerkleur zwart bestaat. Wanneer puur zwart behouden niet mogelijk is of als deze functie is uitgeschakeld, bestaat de kleur zwart uit een combinatie van cyaan, magenta, gele en zwarte inkt.

  • [Zwartpuntcompensatie (BPC)].

    Compensatie zwarte punten wordt gebruikt in combinatie met de relative colourimetric rendering intent. Met Compensatie zwarte punten worden invoerkleuren relatief geschaald ten opzichte van het uitvoerzwart om details in donkere gebieden te behouden. Wanneer het uitvoerzwart relatief licht is, biedt [Verbeterde BPC] betere prestaties dan [Adobe BPC].

[Afdrukkwaliteit]  → [Resolutie]

Printresolutie

Geef de afdrukresolutie op.

[Afdrukkwaliteit]  → [Kleurbalk]

Kleurpatches op de afgedrukte uitvoer

Geef op of u een extra kleurbalk van kleurpatches op de afgedrukte uitvoer wilt afdrukken om de inktdichtheid, de korreligheid en het contrast te controleren. Kleurbalken worden gemaakt in de Settings Editor. (Kleurbalken configureren)

[Afdrukkwaliteit]  → [Informatiebalk]

Waarden van gebruikte kleurinstellingen op de afgedrukte uitvoer

Geef op of u de waarden van de gebruikte kleurinstellingen wilt afdrukken op de afgedrukte uitvoer. Informatiebalken worden gemaakt in de Settings Editor. (Informatiebalken configureren)

[Afdrukkwaliteit]  → [Aanpassingen van kwaliteit]

Aanpassingen van afdrukkwaliteit

Er zijn verscheidene instellingen beschikbaar om de afdrukkwaliteit aan te passen:

  • [Beeld vloeiend maken]

    Gebruik deze functie om een algoritme voor antialiasing toe te passen om afbeeldingen met een lage resolutie gelijkmatig te maken.

  • [Minder moiré v. afbeeldingen]

    Gebruik deze functie om een algoritme voor de beperking van moiré toe te passen om fotografische afbeeldingen te verbeteren. Houd er rekening mee dat deze instelling voor afbeeldingen met een resolutie van minder dan 300 dpi alleen effect heeft als de functie voor het vloeiend maken van het beeld is ingeschakeld.

  • [Overvulling]

    Als u de objectregistratie wilt verbeteren, kunt u een van de beschikbare voorinstellingen voor trapping selecteren of een nieuwe voorinstelling voor trapping maken.

  • [Prioriteit van kleur/resolutie]

    Gebruik deze instelling voor scherpe randen wanneer bij grafische objecten met een hoge tonerdichtheid de randen onduidelijk kunnen worden weergegeven. De grafische objecten kunnen minder verzadigd ogen. Doorgaans leidt een hogere resolutie tot een hogere afdrukkwaliteit, maar ook tot een lagere opdrachtproductiviteit.

  • [Scherpe afdrukken]

    Met deze instelling kunt u de afdrukresolutie wijzigen. Doorgaans leidt een hogere resolutie tot een hogere afdrukkwaliteit en een lagere opdrachtproductiviteit.

  • [Randverscherping voor tekst]

    Met deze instelling kunt u de afdrukkwaliteit voor tekst verbeteren.

  • [Grote tekst renderen als grafische weergaven]

    Met deze instelling kunt u de afdrukkwaliteit van grote tekst verbeteren. Met deze optie behoudt u de voordelen van het gebruik van het tekstrasterscherm voor kleine tekst.

[Afdrukkwaliteit]  → [Paginanummering]

Paginanummering

Geef op of documenten met paginanummers moeten worden afgedrukt.

5 Afwerkingsinstellingen

Opdrachtinstelling

Wat u kunt definiëren

[Inbinden]

Inbindmethode

Geef op hoe uw document moet worden ingebonden.

[Vouwen]

Vouwmethode

Geef op hoe de afgedrukte documenten moeten worden gevouwen.

[Snijden]

Bijsnijdmethode

Geef op hoe de afgedrukte documenten moeten worden bijgesneden.

[Ponsen]

[Rillen]

Pons- of rilmethode

Afhankelijk van de momenteel geïnstalleerde ponsset op de printer, geeft u de pons- of rilmethode op.

6 Paginaprogrammering

Opdrachtinstelling

Wat u kunt definiëren

[Inschietvel]

Extra pagina's

Een pagina toevoegen vóór of na een of meer paginabereiken of subsets.

[Wissen]

Pagina's verwijderen

Een of meer paginabereiken of subsets verwijderen.

[Selecteren]

Opdrachtonderdelen selecteren

Paginabereiken of subsets selecteren volgens selectiecriteria.

[Samenvoegen]

Subsets samenvoegen

Subsets selecteren om samen te voegen.

[Splitsen]

Subsets splitsen

Een subset selecteren om een subset in de oorspronkelijke subsets op te splitsen.

[Afw. samenvoeg.]

Afwerkingsinstellingen voor subsets

Een of meer subsets selecteren om de afwerkingseigenschappen toe te passen.

[Afwerk. splitsing]

Oorspronkelijke afwerkingsinstellingen voor subsets

Een subset selecteren om de afwerkingseigenschappen van de oorspronkelijke subsets te gebruiken.