Open Settings Editor en ga naar: .
Ga naar het gedeelte [Algemeen].
Gebruik de instelling [Interval van tussentijdse proefafdruk] om het interval van tussentijdse proefafdrukken op te geven. Het afdrukken van tussentijdse proefafdrukken is uitgeschakeld bij de waarde: 0.
Klik op [OK].
Open de Settings Editor en ga naar: .
Ga naar het gedeelte [Algemeen].
Gebruik de instelling [Uitvoerlade van tussentijdse proefafdrukken] om de uitvoerlade van tussentijdse proefafdrukken te definiëren.
Klik op [OK].
Open de Settings Editor en ga naar: .
Ga naar het gedeelte [Algemeen].
Gebruik de instelling [Uitvoer van tussentijdse proefafdruk voor meerdere stapeleenheden] om te bepalen waar tussentijdse proefafdrukken worden afgeleverd als u meerdere stapelaars met hoge capaciteit in uw configuratie hebt.
Deze instelling is van toepassing als de bovenste lade van een van de stapelaars is ingesteld als de standaard uitvoerlade voor tussentijdse proefafdrukken.
[Zelfde stapeleenheid als opdracht]: tussentijdse proefafdrukken worden afgeleverd in de bovenste lade van de stapelaar waarin de taak wordt afgeleverd.
[Standaardopvanglade]: tussentijdse proefafdrukken worden afgeleverd in de standaard uitvoerlade voor tussentijdse proefafdrukken.
Klik op [OK].
Open Settings Editor en ga naar: .
Ga naar het gedeelte [Algemeen].
Gebruik de instelling [Beginwaarden teller tussentijdse proefafdruk terugzetten] om op te geven wanneer de teller weer op nul moet worden gezet.
[Ingeschakeld]: opnieuw instellen als de optie [Interval van tussentijdse proefafdruk] is ingeschakeld (niet 0).
[Per opdracht]: voor elke nieuwe opdracht opnieuw instellen.
Klik op [OK].