U start een kopieeropdracht vanuit de origineleninvoer of de glasplaat. Wanneer de originelen zijn gescand, gaat de kopie naar de bestemming die u hebt opgegeven.
Plaats een set met originelen in de automatische documentinvoer of plaats een origineel op de glasplaat.
Druk op
.Selecteer een kopieersjabloon.
Definieer de instellingen voor het origineel in het deelvenster [Origineel] (1).
Definieer de uitvoerinstellingen in het deelvenster [Afwerking] (2).
Typ een opdrachtnaam en het aantal sets in het deelvenster [Opdracht] (3).
Selecteer de bestemming voor de kopie (3).
Als u nu wilt scannen en later wilt afdrukken, selecteert u de lijst met wachtende opdrachten of een DocBox.
Controleer het resultaat van uw instellingen in het voorbeeldvenster (4).
Druk op de startknop (5).