Loading

Standaardinstellingen voor printerkalibratie opgeven

U kunt standaardinstellingen voor printerkalibratie opgeven

  1. Open de Settings Editor en ga naar: [Kleur]  → [Kleurkalibratie].

    [Kleurkalibratie] (tabblad)

Stel de tijdschakelaar voor schaduwcorrectie in

  1. Ga naar het gedeelte [Printerkalibratie].

    Gedeelte [Printerkalibratie]
  2. Met de instelling [Tijdschakelaar voor schaduwcorrectie] kunt u het gewenste tijdsinterval instellen.

    De instelling [Tijdschakelaar voor schaduwcorrectie]
  3. Klik op [OK].

Het kalibratieniveau voor automatische gradatieaanpassing wijzigen

Met de instelling [Niveau voor automatische gradatieaanpassing] kunt u een kalibratie uitvoeren voor elke papiersoortgroep. Als u [Standaard] selecteert, biedt de printer één kalibratie voor alle papiersoortgroepen. Als u [Professioneel (per papiersoortgroep)] selecteert, biedt de printer een afzonderlijke kalibratie voor elke papiersoortgroep.

  1. Ga naar het gedeelte [Printerkalibratie].

    Gedeelte [Printerkalibratie]
  2. Ga naar [Niveau voor automatische gradatieaanpassing].

  3. Selecteer het vereiste kalibratieniveau voor automatische gradatieaanpassing.

    Kalibratieniveaus voor automatische gradatieaanpassing
  4. Klik op [OK].

De methode voor automatische gradatieaanpassing opgeven

  1. Ga naar het gedeelte [Printerkalibratie].

    Gedeelte [Printerkalibratie]
  2. Gebruik de instelling [Methode voor Automatische gradatieaanpassing] om de voorkeurskalibratiemethode voor automatische gradatieaanpassing op te geven.

    OPMERKING

    Welke opties deze instelling biedt, is afhankelijk van uw printerconfiguratie.

    De instelling [Methode voor Automatische gradatieaanpassing]
  3. Klik op [OK].

Het materiaal voor automatische gradatieaanpassing opgeven

  1. Ga naar het gedeelte [Printerkalibratie].

    Gedeelte [Printerkalibratie]
  2. Gebruik de instelling [Materiaal voor Automatische gradatieaanpassing] om het materiaal in te stellen dat moet worden gebruikt voor automatische gradatieaanpassing.

    De instelling [Materiaal voor Automatische gradatieaanpassing]
  3. Klik op [OK].

Geef het aantal vellen op voor automatische gradatieaanpassing

Hoe hoger het aantal vellen hoe hoger de printkwaliteit. De procedure duurt dan echter wel langer.

  1. Ga naar het gedeelte [Printerkalibratie].

    Gedeelte [Printerkalibratie]
  2. Gebruik de instelling [Aantal vellen voor Automatische gradatieaanpassing] om het aantal vellen in te stellen voor automatische gradatieaanpassing.

    Het totale aantal afgedrukte diagrammen is het aangegeven aantal vellen plus drie.

    De instelling [Aantal vellen voor Automatische gradatieaanpassing]
  3. Klik op [OK].

Een herinnering instellen voor de automatische gradatieaanpassing

  1. Ga naar het gedeelte [Printerkalibratie].

    Gedeelte [Printerkalibratie]
  2. Selecteer het materiaal waarvoor u de herinnering wilt instellen:

    • [Tijdschakelaar voor Automatische gradatieaanpassing voor normaal materiaal]

    • [Tijdschakelaar voor Automatische gradatieaanpassing voor zwaar materiaal]

    • [Tijdschakelaar voor Automatische gradatieaanpassing voor extra zwaar materiaal]

  3. Stel het vereiste tijdsinterval in om het vereiste tijdsinterval tussen de procedures op te geven. U wordt aangeraden het interval zo in te stellen dat u elke dag een herinnering ontvangt om de automatische gradatieaanpassing uit te voeren.

    Tijdschakelaar voor kalibratie-indicator
  4. Klik op [OK].

Het standaardmateriaal voor printerkalibratie opgeven

  1. Ga naar het gedeelte [Standaardkalibratiemateriaal] van het materiaal dat u wilt definiëren:

    • [Standaardkalibratiemateriaal voor materiaal met normaal gewicht]

    • [Standaardkalibratiemateriaal voor zwaar materiaal]

    • [Standaardkalibratiemateriaal voor extra zwaar materiaal]

    Gedeelte [Standaardkalibratiemateriaal voor materiaal met normaal gewicht]
  2. Selecteer het materiaal voor printerkalibratie.

    De instelling [Standaardkalibratiemateriaal voor materiaal met normaal gewicht]
  3. Klik op [OK].

Opgeven hoe de materiaalfamilie de rasters gebruikt

  1. Ga naar het gedeelte [Materiaalfamiliekalibratie].

    Gedeelte [Materiaalfamiliekalibratie]
  2. Gebruik de instelling [Rasters voor materiaalsoortkalibratie] om op te geven hoe de rasters moeten worden gebruikt tijdens de materiaalfamiliekalibratie.

    De instelling [Rasters voor materiaalsoortkalibratie]
  3. Klik op [OK].

De evaluatie van de materiaalfamiliekalibratie inschakelen op het bedieningspaneel

OPMERKING

Alleen de serviceoperator kan deze instelling wijzigen.

  1. Ga naar het gedeelte [Materiaalfamiliekalibratie].

    Gedeelte [Materiaalfamiliekalibratie]
  2. Gebruik de instelling [Evaluatie van materiaalfamiliekalibratie] om op te geven of de resultaten van de materiaalfamiliekalibratie aan het einde van de procedure moeten worden weergegeven op het bedieningspaneel.

    De instelling [Evaluatie van materiaalfamiliekalibratie]
  3. Klik op [OK].

G7-kalibratie inschakelen

  1. Ga naar het gedeelte [G7®].

    Gedeelte [G7®]
  2. Gebruik de instelling [G7®-ondersteuning] om G7-kalibratie in te schakelen.

  3. Klik op [OK].

U kunt G7-ondersteuning alleen uitschakelen als alle G7-materiaalfamilies zijn verwijderd.