In het paneel Opdrachtinformatie en Parameters vindt u de instellingen om de positie van de afdrukopdracht op de tafel te bepalen.
Er zijn twee referentiepunten voor elke zone, één links en één rechts. U kunt ook drie aangepaste referentiepunten definiëren om een specifieke positie op de tafel te markeren. In het paneel Opdrachtinformatie kunt u selecteren welk referentiepunt moet worden gebruikt om de offsetwaarden te definiëren.
Links : de offsetwaarden verwijzen naar de linker onderhoek van het beeld of het materiaal
Rechts : de offsetwaarden verwijzen naar de rechter onderhoek van het beeld of het materiaal
Aangepaste referentiepunten : de offsetwaarden verwijzen naar de linker onderhoek van het beeld of het materiaal.
Wanneer een aangepast referentiepunt is geselecteerd, kunnen de horizontale en verticale afstand niet handmatig worden gewijzigd.
Open het tabblad [Instellingen], sectie: [Printer] en bepaal de horizontale en verticale offset per punt. De aangepaste referentiepunten zijn identiek voor zone A en B.
De punten verwijzen naar de linker onderhoek van het beeld of het materiaal.
Wanneer Positie op materiaal op UIT staat, kunt u alleen de offsetwaarden voor het positioneren van het beeld instellen.
Wanneer Positie op materiaal is ingeschakeld, kunt u de offsetwaarden voor de positionering van het materiaal en ook de positionering van het beeld op het materiaal instellen.
[Positie op materiaal] is niet beschikbaar voor batchopdrachten. Het kan echter worden ingeschakeld voor de afzonderlijke opdrachten in de batchopdracht.
Wanneer [Positie op materiaal] is ingeschakeld, zijn er enkele extra instellingen beschikbaar:
Materiaalbreedte en -hoogte - om het materiaalformaat in te stellen.
Beelduitlijning op materiaal - met de offsetwaarden voor het beeld op het materiaal
Uitlijning - om een positie van het beeld op het materiaal te kiezen.
Selecteer een positie in het pictogram [Uitlijning] om het beeld op het materiaal uit te lijnen. De horizontale en verticale afstand zijn gerelateerd aan de gekozen uitlijning.
Wanneer uw beeldformaat groter is dan het materiaalformaat, wordt het beeld automatisch bijgesneden. Bijsnijden is altijd ingeschakeld wanneer [Positie op materiaal] is ingeschakeld.
In de voorbeeldweergave in het paneel Opdrachtinformatie kunt u controleren of het beeld al dan niet is bijgesneden:
Gele lijn: Deze rand van het beeld is bijgesneden.
Blauwe lijn: Er werd niet bijgesneden.
U kunt een marge voor bijsnijden handmatig instellen. De marge voor bijsnijden bepaalt het gebied van het materiaal waarop niet wordt afgedrukt. Wanneer het beeld in dat gebied is gepositioneerd, wordt het beeld bijgesneden.
De marge voor bijsnijden is gerelateerd aan het materiaalformaat, niet aan het beeldformaat. Controleer altijd de voorbeeldweergave. Afhankelijk van de instellingen voor de uitlijning kan het resultaat heel verschillend zijn.
Volledige uitvloei
Als u een negatieve waarde opgeeft als marge voor bijsnijden, wordt de afbeelding met volledige uitvloei (full bleed) afgedrukt
Nadat u de instellingen hebt ingevoerd, gebruikt u de uitlijnpennen en de tafellinialen om het materiaal op de overeenkomstige plaats op de tafel te plaatsen.