Een CNA wordt uitgevoerd om niet-werkende nozzles te detecteren en te compenseren.
Een CNA op vellen voor kwaliteitscontrole wordt doorgaans gebruikt voor toepassingen die niet zijn bijgesneden. Als uw toepassing fullbleed en bijgesneden is, gebruikt u in plaats daarvan de CNA-markeringen.
Controleer de instellingen voor Settings Editor om er zeker van te zijn dat het materiaal van de vellen voor kwaliteitscontrole kan worden gebruikt voor CNA.
inHoud er rekening mee dat cyclisch, geperforeerd, gekleurd, duur en zeer licht materiaal niet geschikt is voor CNA's.
Open de Settings Editor en ga naar: .
Ga naar het gedeelte [Vellen voor kwaliteitscontrole].
Gebruik de instelling [Controle van nozzle-activiteit] om ervoor te zorgen dat de controle van nozzle-activiteit is ingeschakeld.
Klik op [OK].
Met de instelling [Interval tussen vellen voor kwaliteitscontrole (aantal vellen)] geeft u op na hoeveel vellen een vel voor kwaliteitscontrole wordt afgedrukt.
Houd er rekening mee dat de afdrukkwaliteit sterk afhankelijk is van de metingen van de nozzle-activiteit. Bij een kleiner interval worden er vaker vellen voor kwaliteitscontrole afgedrukt. In dat geval kunnen niet-werkende nozzles intensiever worden gedetecteerd en gecorrigeerd. Dit heeft echter invloed op de opdrachtproductiviteit.
Klik op [OK].
Gebruik de instelling [Printkoponderhoud na controle van nozzle-activiteit] om op te geven wanneer de procedure voor printkoponderhoud moet worden uitgevoerd nadat de controle van nozzle-activiteit is uitgevoerd.
[Altijd] : de printer reageert wanneer het aantal niet-werkende nozzles een drempelwaarde overschrijdt. De drempelwaarde wordt bereikt wanneer er te veel niet-werkende nozzles zijn die niet kunnen worden gecompenseerd. Het afdrukken wordt onderbroken om een procedure voor printkoponderhoud uit te voeren. Vervolgens wordt de afdrukopdracht hervat. Er is geen dialoogvenster om de gebruiker te informeren.
[Na bevestiging] : de printer reageert wanneer er een aanzienlijk aantal niet-werkende nozzles wordt gedetecteerd, bijvoorbeeld wanneer een printkopsegment niet meer actief is. Er verschijnt een foutvenster. De printer stopt met afdrukken. De operator kan de invloed op de afgedrukte uitvoer controleren. Nadat het dialoogvenster is bevestigd, wordt op de printer het printkoponderhoud uitgevoerd. Vervolgens wordt de afdrukopdracht hervat.
Gebruik de instelling [Prioriteitsmodus voor controle van nozzle-activiteit] om op te geven of de correctie voor nozzle-inactiviteit voorafgaand aan de afdrukopdracht of tijdens de eerste pagina's van de afdrukopdracht moet worden uitgevoerd. De correctie van nozzle-inactiviteit voorafgaand aan de afdrukopdracht resulteert in enig productiviteitsverlies. De correctie van nozzle-inactiviteit tijdens de afdrukopdracht kan resulteren in een lagere afdrukkwaliteit voor de eerste afgedrukte vellen.
[Focus op kwaliteit] (standaard): de correctie van nozzle-inactiviteit wordt eerst voltooid. Na enkele seconden wordt het afdrukken hervat.
[Focus op productiviteit]: het afdrukken wordt onmiddellijk hervat, maar er is een kans dat er afdrukitems op de eerste afgedrukte vellen staan.