Er zijn drie verschillende methoden om het afdrukken van opdrachten te stoppen of te vertragen.
Stop met afdrukken nadat de volgende set of record is voltooid.
Druk één keer op de knop [Stoppen].
De printer stopt wanneer de afdrukbuffer leeg is en er een volledige set of record is afgedrukt.
Druk op de toets [Vrijgeven] om verder te gaan met afdrukken.
Druk twee keer op de knop [Stoppen].
De printer stopt wanneer de afdrukbuffer leeg is (zo snel mogelijk).
Druk op de toets [Vrijgeven] om verder te gaan met afdrukken.
Stoppen met afdrukken als een bepaalde opdracht is voltooid.
Selecteer de opdracht in de lijst met geplande opdrachten.
Druk op [Stoppen na opdracht].
U kunt ook de knop [Stoppen] gebruiken om een transactieset-up te laden in de modus voor transactieprinten.