Loading

De instellingen van een geautomatiseerde workflow opgeven

OPMERKING

U hoeft niet alle instellingen op te geven. Wanneer u een vinkje voor een instelling plaatst, worden die instelling en de waarden ervan ingeschakeld.

[Algemeen] -instellingen

Omschrijving

[Wachtrijnaam]

U kunt een kenmerkende naam voor de geautomatiseerde workflow invoeren (maximaal 25 tekens). Deze naam wordt ook gebruikt als een label op het bedieningspaneel. Hiermee kan de operator gemakkelijker bepaalde opdrachten op het bedieningspaneel herkennen. Op deze manier kan de operator zien van welke LPR-rij of -workflow de opdracht is aangekomen. Verschillende LPR-rijen kunnen hetzelfde label hebben als de operator daarvoor kiest. In dat geval kan de operator niet zien van welke specifieke rij een opdracht afkomstig is. De naam van de LPR-rij wordt niet weergegeven op het bedieningspaneel.

[Beschrijving]

U kunt een beschrijving van maximaal 40 tekens opgeven.

[Opdrachtbon overschrijven]

Wanneer deze instelling is ingeschakeld, worden de instellingen van de geautomatiseerde workflow gebruikt.

Wanneer deze instelling is uitgeschakeld, worden de instellingen van de opdrachtbon gebruikt.

[Opmerking voor operator]

U kunt een opmerking voor de operator maken, bijvoorbeeld een instructie voor afdrukken of afwerken.

[Aantal sets]

U kunt aangeven hoeveel sets van een opdracht moeten worden afgedrukt.

[Sorteren]

U kunt aangeven of de opdrachten [Per set] of [Per pagina] moeten worden gesorteerd.

[Opdracht met variabele gegevens (pagina's per record)]

Gebruik deze functie om aan te geven dat de opdracht een opdracht met variabele gegevens is. Geef op uit hoeveel pagina's een record bestaat.

[Materiaal] -instellingen

Omschrijving

[Materiaal]

U kunt opgeven welk materiaal moet worden gebruikt.

[Aanpassen aan materiaalformaat]

U kunt aangeven of iedere pagina moet worden aangepast aan het materiaalformaat.

[Lay-out] -instellingen

Omschrijving

[Zijden afdrukken]

U kunt opgeven of de opdrachten enkel- of dubbelzijdig moeten worden afgedrukt.

[Afdrukstand]

U kunt aangeven of de afdrukken [Staand] of [Liggend] moeten zijn.

[180 graden draaien]

U kunt aangeven of de afdrukken 180 graden moeten worden gedraaid.

[Draaien]

U kunt de afdrukstand aangeven van paginabeelden op tegenovergestelde zijden van een vel.

Wanneer [Draaien] wordt ingesteld op [Ja], worden de twee pagina's zo geplaatst dat de bindrand zich boven of onder bevindt. Het beeld wordt op de andere pagina's 180 graden gedraaid. Beide zijden van de pagina worden bedrukt. De positie van het beeld wordt om de pagina omgekeerd (van boven naar beneden).

Wanneer [Draaien] is ingesteld op [Nee], bevindt de bindrand zich links of rechts. De beelden worden niet gedraaid op de andere pagina's.

OPMERKING

[Draaien] is alleen mogelijk wanneer de instelling [Zijden van afdrukken] op [Dubbelzijdig] is ingesteld.

[Inslag toepassen]

U kunt de vereiste inslag selecteren.

[Inslagformaat]

U kunt het formaat van de inslag selecteren voor het geval het materiaal onbekend is.

[Kantlijn verschuiven]

U kunt de margeverschuiving van de voor- en achterzijde in twee richtingen aangeven. Voer 0 in om op te geven dat verschuiven niet vereist is.

[Beeldverschuiving]

U kunt de beeldverschuiving van de voor- en achterzijde in twee richtingen aangeven. Voer 0 in om op te geven dat verschuiven niet vereist is.

OPMERKING

U kunt [Eigen] alleen selecteren wanneer op uw printer de licentie voor geavanceerde inslag is geïnstalleerd.

Als [Inslag toepassen] is ingesteld op [Same-up aangepast], worden de volgende instellingen beschikbaar:

[Snijden en stapelen]

U kunt aangeven of u de vellen wilt snijden en stapelen.

[Proces van snijden en stapelen]

U kunt opgeven hoe u de vellen wilt stapelen.

[Eerste stapelrichting]

U kunt de eerste stapelrichting selecteren.

[Tweede stapelrichting]

U kunt de tweede stapelrichting selecteren.

[Kolommen]

U kunt het aantal kolommen selecteren.

[Rijen]

U kunt het aantal rijen selecteren.

[Automatische afstandsbepaling]

U kunt aangeven of u de optie voor automatische witruimte wilt gebruiken. Met de optie voor automatische witruimte vullen de pagina's van het document de beschikbare ruimte in de lay-out volledig. U kunt de instelling [Automatische afstandsbepaling] alleen selecteren als u [Snijmarkeringen afdrukken] hebt geselecteerd.

[Kolomafstand (mm)]

U kunt de afstand tussen kolommen opgeven.

[Rijafstand (mm)]

U kunt de afstand tussen rijen opgeven.

[Kolomselectie]

U kunt specifieke kolommen selecteren.

[Kolomrotatie]

U kunt opgeven op hoe u de geselecteerde kolom(men) wilt draaien.

[Rijselectie]

U kunt specifieke rijen selecteren.

[Rijrotatie]

U kunt opgeven hoe u de geselecteerde rij(en) wilt draaien.

[Speciale pagina's] -instellingen

Omschrijving

[Voorkaft of kaft van boekje]

U kunt aangeven welk materiaal moet worden gebruikt voor de voorkaften of voor de kaften van boekjes.

[Afdrukken op voorkaft]

U kunt u aangeven welke zijde van de voorkaft moet worden afgedrukt.

[Achterkaft]

U kunt aangeven welk materiaal moet worden gebruikt voor de achterkaften.

[Afdrukken op achterkaft]

U kunt u aangeven welke zijde van de achterkaft moet worden afgedrukt.

[Perfect binding]

U kunt aangeven waar de binding moet plaatsvinden, bijvoorbeeld [Linker binding] of [Rechter binding]

[Afwerken] -instellingen

Omschrijving

[Nieten]

U kunt aangeven waar afdrukken moeten worden geniet bijvoorbeeld [Linksboven] of [Rechtsboven].

[Uitvoerlade]

U kunt aangeven waarheen de opdrachten worden verzonden, bijvoorbeeld naar de stapeleenheid.

[Bladvolgorde]

U kunt de volgorde aangeven waarin de vellen worden geleverd, bijvoorbeeld [Afdrukzijde naar beneden - normale volgorde].

[Invoerzijde]

U kunt aangeven of de vellen [Lange zijde] of [Korte zijde] moeten worden gevoerd.

[Afdrukstand van de koptekst]

U kunt aangeven of de kopteksten van de vellen [Koptekst omhoog] of [Koptekst omlaag] moeten zijn.

[Wisselend stapelen]

U kunt aangeven of iedere volgende opdracht moet worden gestapeld met een verschuiving ten opzichte van de eerdere opdracht of set.

[Wisseling na N sets]

U kunt het aantal sets aangeven dat samen wordt verschoven.

[Ponsen]

U kunt aangeven hoeveel ponsgaatjes vereist zijn.

[Vouwen]

U kunt de vereiste vouwmethode aangeven.

[Vouwzijde]

U kunt aangeven welke zijde moet worden gevouwen.

[Bijsnijden]

U kunt aangeven hoe het materiaal moet worden gesneden.

[Snijmarkeringen afdrukken]

U kunt opgeven of u snijmarkeringen wilt afdrukken.

[Breedte ({0})]

U kunt de breedte aangeven die moet worden gesneden.

[Hoogte: ({0})]

U kunt de hoogte aangeven die moet worden bijgesneden.

OPMERKING

U kunt [Same-up aangepast] alleen selecteren wanneer op uw printer de licentie voor geavanceerde inslag is geïnstalleerd.

Als [Inslag toepassen] is ingesteld op [Same-up aangepast], [Snijden] is ingesteld op [Snijmarkeringen afdrukken] en [Formaat] is ingesteld op [Afwerkingsform.], worden de volgende instellingen beschikbaar:

[Horizontale snijverschuiving: ({0})]

U kunt de snijmarkeringen horizontaal verschuiven.

[Verticale snijverschuiving: ({0})]

U kunt de snijmarkeringen verticaal verschuiven.

[Horizontale uitlijning]

U kunt opgeven of de snijmarkeringen horizontaal moeten worden uitgelijnd.

[Verticale uitlijning]

U kunt opgeven of de snijmarkeringen verticaal moeten worden uitgelijnd.

[Afdrukkwaliteit] -instellingen

Omschrijving

[Aanpassing van contrast]

U kunt het contrast van de afdruk aangeven.

[Aanpassing van helderheid]

U kunt aangeven of de opdrachten donkerder of lichter moeten zijn.

[Resolutie]

U kunt aangeven of de opdrachten op [1200 x 1200 dpi] of op [600 x 2400 dpi] moeten worden afgedrukt.

[Raster]

U kunt aangeven of de opdracht met [Lijn 200 LPI], [Punt 200 LPI] of met [Punt 125 LPI] moet worden afgedrukt.

[Aandikking]

U kunt aangeven of de [Aandikking] in- of uitgeschakeld moet zijn.

[Minimum lijnbreedte]

U kunt aangeven of de minimumlijnbreedte moet worden aangehouden of dat er dunnere lijnen kunnen worden afgedrukt.

[Geavanceerde kleurrendering]

U kunt aangeven of de [Geavanceerde kleurrendering] in- of uitgeschakeld moet zijn.

[Workflow] -instellingen

Omschrijving

[Opdrachtbestemming]

U kunt de lijst aangeven waarnaar de opdracht moet worden verzonden. Voor de varioPRINT 6000 series kunt u [Wachtende opdrachten], [Geplande opdrachten] of [DocBox-opdrachten] (optioneel) selecteren.

[DocBox-naam]

U kunt naam van deDocBox aangeven waarnaar de opdrachten moeten worden verzonden.

[Workflow voor afdrukken]

U kunt het type workflow voor de opdrachten aangeven. U kunt [Ontvangen, vervolgens afdrukken tijdens rippen] of [Streaming] selecteren.

[PDL-soort]

U kunt aangeven of PostScript®, PCL, PDF of XPS moet worden gebruikt als paginabeschrijvingstaal.

[Voorbladen voor afdrukopdrachten]

Geef aan of een voorblad wordt gebruikt.

[Achterbladen voor afdrukopdrachten]

Geef op of een achterblad wordt gebruikt.

[Materiaal van voor-/achterblad]

Selecteer het materiaal van de voor- en achterbladen.

[Scheidingsvellen voor afdrukopdrachten]

[Scheidingsvellen scheiden opdrachtsets. Scheidingsvellen worden niet afgedrukt. Een scheidingsvel wordt toegevoegd na één of meer (N) sets.]

[Scheidingsvel na N sets]

[Geef op na hoeveel sets u een scheidingsvel wilt opnemen in de stapel. N staat voor het aantal sets.]

[Materiaal van scheidingsvellen]

Selecteer het materiaal van de scheidingsvellen.

[PDF XObject-optimalisatie]

[Geef op of XObjecten per document in het cachegeheugen moeten worden opgeslagen of per pagina opnieuw moeten worden geïnterpreteerd. 'Automatisch': alleen de XObjecten van PDF-VT-documenten worden opgeslagen in het cachegeheugen. 'Ja': de XObjecten van alle PDF-documenten worden opgeslagen in het cachegeheugen. 'Nee': alle XObjecten worden per pagina opnieuw geïnterpreteerd.]

[Conversie van PDF naar PostScript]

[Geef aan of u PDF naar PostScript wilt converteren in plaats van alleen de systeemeigen PDF RIP te gebruiken, dit is de standaard ingestelde waarde.]

[Afdrukbereik] -instellingen

Omschrijving

[Eerste pagina van afdrukbereik]

Als u een deel van het document wilt afdrukken, geeft u het eerste paginanummer van het afdrukbereik op. Wanneer u de laatste pagina niet opgeeft, eindigt het bereik met de laatste pagina van het document.

[Laatste pagina van afdrukbereik]

Als u een deel van het document wilt afdrukken, geeft u het laatste paginanummer van het afdrukbereik op. Wanneer u de eerste pagina niet opgeeft, begint het bereik met de eerste pagina van het document.

[Eerste record van afdrukbereik]

Als u een deel van het document van een opdracht met variabele gegevens wilt afdrukken, geeft u het laatste paginanummer van het afdrukbereik op. Wanneer u de laatste record niet opgeeft, eindigt het bereik met de laatste record.

[Laatste record van afdrukbereik]

Als u een deel van het document van een opdracht met variabele gegevens wilt afdrukken, geeft u het laatste paginanummer van het afdrukbereik op. Wanneer u de eerste record niet opgeeft, begint het bereik met de eerste record.

Instellingen voor [Accounting]

Omschrijving

[Accountcode]

U kunt het rekeningnummer van de klant opgeven dat voor boekhouddoeleinden zal worden gebruikt.

[Kostencentrum]

[U kunt maximaal 40 tekens opgeven voor het Kostencentrum.]

[Aangepast]

[U kunt maximaal 255 tekens opgeven voor Aangepast.]

[Paginanummering] -instellingen

Omschrijving

[Paginanummers gebruiken]

U kunt opgeven of u een paginanummer wilt afdrukken op elke pagina van een PDF-afdrukopdracht.

[Starten met paginanummer]

U kunt opgeven met welk nummer de paginanummering begint.

[Locatie]

U kunt de positie van het paginanummer op de pagina opgeven.

[Tekst voor paginanummer]

U kunt de tekst opgeven die moet worden afgedrukt vóór het paginanummer.

[Tekst na paginanummer]

U kunt de tekst opgeven die moet worden afgedrukt na het paginanummer.

Meer informatie