Loading

Instellingen voor afdrukkwaliteit wijzigen voor de opdracht

De instellingen voor afdrukkwaliteit worden tijdens de opdrachtvoorbereiding opgegeven. Wanneer opdrachten in de lijst met wachtende opdrachten binnenkomen, is er tijd om de eigenschappen voor afdrukkwaliteit te controleren.

De tegel [Afbeelding aanpassen] biedt toegang tot de pixelprecieze editor en de editor voor CMYK-curves.

Opdracht bewerken

Naar de eigenschappen voor afdrukkwaliteit gaan

  1. Druk op de opdracht.

  2. Druk op [Bewerk].

  3. Druk op het tabblad [Afwerking] op [Afdrukkwaliteit].

De instellingen van de kleurvoorinstelling wijzigen

De instellingen voor kleurvoorinstellingen bepalen de belangrijkste kleurinstellingen van de opdracht. U kunt een of meer instellingen voor uw opdracht wijzigen. Daarnaast kunt u de gewijzigde kleurvoorinstelling opslaan voor toekomstig gebruik.

Eigenschappen voor afdrukkwaliteit
  1. Gebruik [Kleurvoorinstelling] om een van de beschikbare kleurvoorinstellingen te selecteren.

    Kleurvoorinstelling aanpassen
  2. Druk op [Kleurinstellingen bewerken].

    Kleurinstellingen aanpassen
  3. In de vervolgkeuzelijst [Invoerprofiel] kunt u een van de beschikbare DeviceCMYK- of DeviceRGB-profielen selecteren.

    DeviceRGB-invoerprofiel aanpassen
    DeviceCMYK-invoerprofiel aanpassen
  4. Gebruik de instelling [Overschrijving] om op te geven of geïntegreerde RGB- of CMYK-invoerprofielen en rendering intents moeten worden genegeerd.

    Negeren van geïntegreerde invoerprofielen of rendering intents
    • [Uit]: geïntegreerde invoerprofielen en rendering intents worden niet genegeerd.

    • [Intents]: alleen de geïntegreerde rendering intent wordt genegeerd.

    • [Profielen en intents]: geïntegreerde invoerprofielen en rendering intents worden genegeerd.

  5. Gebruik de instelling [Standaardregels voor intent CMYK-verzadiging] om op te geven of de standaardregels voor ICC-kleurbeheer van de CMYK-intentverzadiging moeten worden toegepast. Voor de CMYK-intentverzadiging wijst de printer standaard pure (100%) C-, M-, Y- en K-invoerkleuren toe aan pure C-, M-, Y- en K-uitvoerkleuren. Het kan echter nodig zijn om de standaardregels voor ICC-kleurbeheer te gebruiken zonder verbetering van het kleurbeheer van de printer.

  6. Gebruik de instelling [Spot colour matching] om steunkleurafstemming in of uit te schakelen. Als een bronbestand een steunkleur bevat, moet de printer op de hoogte zijn van de steunkleurdefinitie om de vereiste kleur exact af te drukken.

    Kleurtoewijzing aanpassen
  7. Als de instelling [Spot colour matching] is ingeschakeld, kunt u een kleurtoewijzingsgroep selecteren. Met kleurtoewijzing kunt u de kleurwaarden van een bronkleur (RGB, CMYK of steunkleur) opnieuw definiëren.

  8. Met de instelling [Zwart-wit afdrukken] geeft u op hoe opdrachten worden afgedrukt: in zwart-wit of kleur.

    Afdrukken in zwart-wit of in kleur aanpassen
  9. Met de instelling [Overprintsimulatie PDF] kunt u ondoorzichtige objecten transparant weergeven. Onderliggende objecten worden zichtbaar. Als deze functie is uitgeschakeld, vervangen de bovenste kleuren alle onderliggende kleuren.

  10. Gebruik de instelling [Uitvoeropzet PDF/X gebr.] om op te geven of PDF-bronbestanden volgens hun geïntegreerde output intent moeten worden afgedrukt. Met PDF/X worden de afdrukvoorwaarden opgegeven waarvoor een PDF/X-bestand wordt gemaakt. Deze afdrukvoorwaarden worden output intents genoemd. De printer kan PDF/X-compatibele PDF-bronbestanden verwerken. In dat geval overschrijft de output intent de DeviceCMYK-rendering intent en het DeviceCMYK-invoerprofiel.

  11. Met de instelling [Zwart overvullen] worden puur zwarte tekst en afbeeldingen over de achtergrondkleur heen afgedrukt. [Zwart overvullen] voorkomt dat er witte lijnen om zwarte tekens en afbeeldingen worden weergegeven.

    • [Zoals in document]: zwart overvullen wordt niet toegepast.

    • [Ingeschakeld voor tekst]: zwart overvullen wordt toegepast op tekst.

    • [Ingeschakeld voor tekst en afbeeldingen]: zwart overvullen wordt toegepast op tekst en afbeeldingen.

    Zwart overvullen aanpassen
  12. Gebruik de instelling [Puur zwart behouden] om puur zwart waar mogelijk te behouden. Puur zwart behouden betekent dat de kleur zwart voor 100% uit de inktkleur zwart bestaat. Wanneer puur zwart behouden niet mogelijk is of als deze functie is uitgeschakeld, bestaat de kleur zwart uit een combinatie van cyaan, magenta, gele en zwarte inkt.

  13. De instelling [Compensatie zwarte punten (BPC)] is van toepassing op de relatief colorimetrische rendering intent. Details in donkere gebieden van het document kunnen verloren gaan met de standaardkleurconversie. Met Compensatie zwarte punten lijnt u het donkerste haalbare zwartniveau (zwartpunt) van de bron uit met het donkerste haalbare zwartniveau op de printer.

    • [Uitgeschakeld]: Compensatie zwarte punten wordt niet toegepast.

    • [Adobe BPC]: de Adobe-implementatie van [Compensatie zwarte punten (BPC)].

    • [Verbeterde BPC]: wanneer het zwartpunt in het document relatief licht is, selecteert u [Verbeterde BPC].

    BPC aanpassen
  14. Als u de wijzigingen in een kleurvoorinstelling wilt opslaan, drukt u op [Kleurvoorinstelling opslaan] en voert u een naam in.

  15. Druk op [OK] om de wijzigingen voor de opdracht op te slaan.

De instelling [Kleurbalk] gebruiken

Als u een kleurbalk wilt afdrukken, selecteert u een van de beschikbare kleurbalken.

  1. Gebruik de vervolgkeuzelijst [Kleurbalk] om de vereiste kleurbalk te selecteren.

    De kleurbalk aanpassen
  2. Druk op [OK] om de wijzigingen op te slaan.

De instelling [Informatiebalk] gebruiken

Als u een informatiebalk wilt afdrukken, selecteert u een van de beschikbare Informatiebalken.

  1. Gebruik de vervolgkeuzelijst [Informatiebalk] om de vereiste informatiebalk te selecteren.

    De informatiebalk aanpassen
  2. Druk op [OK] om de wijzigingen op te slaan.

De instelling [Paginanummering] gebruiken

Het standaardlettertype en de tekengrootte zijn vooraf gedefinieerd.

  1. Gebruik het selectievakje [Paginanummering] om het gebruik van paginanummers op te geven.

  2. Druk op [OK] om de wijzigingen op te slaan.

De instelling [Beeld vloeiend maken] gebruiken

De instellingen voor kwaliteitsaanpassingen gebruiken
  1. Open de groep [Aanpassingen van kwaliteit].

  2. Gebruik de instelling [Beeld vloeiend maken] om niet-vloeiende lijnen en blokken in afbeeldingen in het document te voorkomen. Dit gebeurt wanneer bronobjecten een lagere resolutie hebben dan de printer. De interpolatiemethode [Beeld vloeiend maken] heeft alleen invloed op afbeeldingen van minder dan 300 dpi.

  3. Druk op [OK] om de wijzigingen op te slaan.

De instelling [Minder moiré v. afbeeldingen] gebruiken

  1. Open de groep [Aanpassingen van kwaliteit].

  2. Gebruik de instelling [Minder moiré v. afbeeldingen] om een algoritme voor de beperking van moiré toe te passen om fotografische afbeeldingen te verbeteren. Houd er rekening mee dat de beperking van moiré voor afbeeldingen met een resolutie van minder dan 300 dpi alleen effect heeft als de instelling [Beeld vloeiend maken] is ingeschakeld.

    Beperking van moiré gebruiken voor afbeeldingen
  3. Druk op [OK] om de wijzigingen op te slaan.

De instelling [Overvulling] gebruiken

Als u de objectregistratie wilt verbeteren, kunt u een van de beschikbare voorinstellingen voor trapping selecteren of een nieuwe voorinstelling voor trapping maken.

  1. Open de groep [Aanpassingen van kwaliteit].

  2. Gebruik de vervolgkeuzelijst [Overvulling] om trapping uit te schakelen of een van de voorinstellingen voor trapping te selecteren.

    Een voorinstelling voor trapping gebruiken
  3. Druk op [OK] om de wijzigingen op te slaan.