Loading

Een automatiseringssjabloon bewerken en toepassen

U kunt een subset van de instellingen van een bestaande automatiseringssjabloon bewerken vlak voordat u deze toepast op het huidige document.

  1. Klik op [Document] - [Automatiseringssjabloon toepassen] en selecteer een automatiseringssjabloon in de keuzelijst. Of:

    Klik op [Document] - [Automatiseringssjabloon toepassen] - [Vanuit sjablooncatalogus...]. Selecteer vervolgens een automatiseringssjabloon in de catalogus.

  2. Selecteer een automatiseringssjabloon en klik op [Bewerken en toepassen].

    Instellen

    Omschrijving

    [De eigenschappen van het document instellen]

    Geef een nieuwe naam op voor het document.

    Klik op [Document] - [Eigenschappen] wanneer u de automatiseringssjabloon maakt.

    [De pagina's invoegen achter de selectie]

    [De pagina's invoegen voor de selectie]

    Voeg de pagina's van een of meer bestanden toe aan het document. De locatie waar de pagina's moeten worden toegevoegd, kan niet worden gewijzigd.

    Klik op [Bewerken] - [Pagina's invoegen] wanneer u de automatiseringssjabloon maakt.

    [Het document onder een andere naam opslaan]

    Wijzig de bestandsnaam en sla het document op een andere locatie op.

    Klik op [Bestand] - [Opslaan als...] wanneer u de automatiseringssjabloon maakt.

    [Materiaal aan de selectie toewijzen]

    Wijzig het materiaal voor de geselecteerde pagina's. De inslaginstellingen kunnen worden beïnvloed wanneer u ander materiaal selecteert.

    Klik op [Pagina's] - [Materiaal toewijzen] wanneer u de automatiseringssjabloon maakt.

    [Tabbladopschriften toewijzen aan het tabbladmateriaal]

    Wijzig het geselecteerde tabbladmateriaal of wijs materiaal zonder tabbladen toe om de tabbladen te verwijderen. Als u het tabbladmateriaal wijzigt, moet u de tabbladopschriften toewijzen aan het geselecteerde tabbladmateriaal:

    1. Klik op [Document] - [Tabbladopschriften].

    2. Voor de optie [Materiaal] selecteert u het juiste tabbladmateriaal in de vervolgkeuzelijst.

    3. Klik op [OK].

    [De productie-Instellingen opgeven]

    Wijzig het aantal sets.

    Wijzig in de werkruimte [Productie] het aantal sets wanneer u de automatiseringssjabloon maakt. Zie het volgende pictogram:

    De opdrachtnaam wijzigen.

    Wijzig in de werkruimte [Productie] de opdrachtnaam wanneer u de automatiseringssjabloon maakt. Klik op het volgende pictogram:

    Wijzig de bestandsnaam en -locatie voor het PDF-bestand wanneer u afdrukt naar PDF.

    Wanneer u de automatiseringssjabloon maakt:

    1. Selecteer de printer in de werkruimte [Productie]: PRISMAprepare afdrukken naar PDF.

    2. Klik op [Afdrukken].

      Het dialoogvenster [Afdrukken naar PDF] wordt geopend.

    3. Klik op [Bladeren...] om de naam en locatie voor het PDF-bestand te configureren.

    4. Klik op [Opslaan] en [OK].

    Selecteer de printer waarnaar u het document wilt verzenden.

    Selecteer in de werkruimte [Productie] de printer in de vervolgkeuzelijst wanneer u de automatiseringssjabloon maakt.

    Wijzig de waarde voor de barcode. Door de toepassing wordt niet gecontroleerd of de ingevoerde tekens worden geaccepteerd voor de geselecteerde barcode.

    Wanneer u de automatiseringssjabloon maakt:

    1. Selecteer in de werkruimte [Productie] het tabblad [Lay-out].

    2. Open de instellingen voor [Inslagsjabloon].

    3. Open de instellingen voor [Markeringen afdrukken].

    4. Schakel [Barcode] in en configureer de instellingen.

    [De rugtekst wijzigen]

    Typ een nieuwe tekst voor de rugtekst.

    Klik in de werkruimte [Document] op [Document] - [Rugtekst] wanneer u de automatiseringssjabloon maakt.

  3. Klik op [Toepassen].

    De wijzigingen in de automatiseringssjabloon worden alleen voor het huidige document toegepast. De wijzigingen worden niet opgeslagen.

    Er wordt een bericht weergegeven wanneer de sjabloon is toegepast. U kunt de details weergeven als de sjabloon niet correct is toegepast.

  4. Sluit de automatiseringsvensters.