De printkoppen gebruiken twee verschillende druppelgrootten (2,4 en 5,7 picoliter) voor het afdrukken van opdrachten. Welke druppelgrootte wordt gebruikt, is afhankelijk van het materiaal en de dichtheid.
Er zijn verschillende mechanismen die ervoor zorgen dat de nozzles in de printkoppen in optimale conditie blijven en naar behoren kunnen blijven werken om een hoge afdrukkwaliteit te waarborgen:
controle van kleuruniformiteit (CKU);
controle van nozzle-uniformiteit (CNU);
controle van nozzle-activiteit (CNA) of CNA-markeringen;
teststippen of testlijnen.
Deze controle wordt bij de installatie van de printer uitgevoerd door een servicevertegenwoordiger.
Het CKU-mechanisme zorgt ervoor dat printkoppen op hetzelfde niveau presteren. Dit mechanisme compenseert namelijk variaties in de druppelgrootte en de hoek waaronder de druppel het vel raakt.
Het CKU-mechanisme is statisch. Dit betekent dat de resultaten van de uitgevoerde CKU als baseline worden gebruikt totdat een nieuwe CKU wordt uitgevoerd.
Met het mechanisme voor het controleren van de nozzle-uniformiteit (CNU) wordt het gedrag van alle nozzles gecontroleerd en zo nodig aangepast. De nozzles moeten zich uniform gedragen om een hoge afdrukkwaliteit te kunnen produceren en handhaven.
Als een CNU wordt uitgevoerd, worden er vier vellen voor kwaliteitscontrole (één voor elke kleur) afgedrukt om de uniformiteit van de nozzles te inspecteren en eventuele streepvorming te voorkomen. De vellen voor kwaliteitscontrole bevatten gradaties (van zeer donker naar zeer licht) van elke kleur (cyaan, magenta, geel en zwart) om de uniformiteit van de nozzles te controleren. De vellen voor kwaliteitscontrole worden gescand door de inline scanner in de printer om de uniformiteit van de nozzles te bepalen. Wanneer er niet-uniformiteit wordt vastgesteld, wordt automatisch een correctie uitgevoerd.
De vellen voor kwaliteitscontrole worden afgedrukt aan het begin van de uitvoering of tijdens een uitvoering met een standaardinterval van 2000 vellen. Het interval tussen het afdrukken van de vellen voor kwaliteitscontrole kan worden aangepast in Settings Editor.
U wordt aangeraden de CNU bij elke opdracht uit te voeren omdat de uniformiteit van het basisniveau hiermee aanzienlijk kan worden verbeterd en kan worden gehandhaafd.
Met de controle van de nozzle-activiteit (CNA) wordt geïnspecteerd of nozzles actief zijn. Als er inactieve nozzles zijn, wordt vervolgens bepaald welke compensatie nodig is om witte strepen in de afgedrukte uitvoer te beperken.
Het vel voor kwaliteitscontrole bevat effen kleurgebieden om alle nozzles in de CMYK-printkoppen te vernieuwen en lijnen om een controle op nozzle-activiteit uit te voeren. Het vel voor kwaliteitscontrole wordt gescand door de inline scanner in de printer om te bepalen welke nozzles niet werken. Als er dergelijke nozzles worden aangetroffen, worden deze tijdelijk uitgeschakeld en gecompenseerd door nabijgelegen nozzles met dezelfde kleur. Als het aantal niet-werkende nozzles een bepaalde drempelwaarde overschrijdt, is de functie voor de compensatie van nozzle-activiteit alleen niet voldoende om de afdrukkwaliteit te waarborgen. In dergelijke gevallen kan de printer printkoponderhoud uitvoeren om nozzles te reinigen en opnieuw te activeren.
Het vel voor de kwaliteitscontrole wordt afgedrukt met een standaardinterval van 100 vellen. Het interval tussen het afdrukken van de vellen voor kwaliteitscontrole kan worden aangepast in Settings Editor.
Het mechanisme met CNA-markeringen is vergelijkbaar met CNA, maar hiermee kunnen niet-werkende nozzles nog eerder worden ontdekt en dus sneller worden hersteld. Dit is mogelijk omdat CNA-markeringen op de achterrand van elk vel worden afgedrukt. Door het gebruik van CNA-markeringen wordt het aantal witte strepen in de afgedrukte uitvoer aanzienlijk beperkt.
U kunt een of twee CNA-markeringen per achterrand afdrukken, alleen op de voorzijde of op beide zijden. U kunt deze instellingen opgeven in Settings Editor.
CNA-markeringen zijn een geldige keuze voor fullbleed-toepassingen waarbij CNA-markeringen na het afdrukken worden bijgesneden.
Reinigingsdruppels worden gespoten om de nozzles open en schoon te houden. De kleinste druppelgrootte wordt gebruikt voor teststippen om de stippen op materiaal bijna onzichtbaar te houden.
In plaats van teststippen kunnen ook testlijnen worden gebruikt. Er worden testlijnen op de voorrand van een vel afgedrukt. Aan beide zijden van dubbelzijdige vellen en op de bedrukte zijde van enkelzijdige vellen worden testlijnen afgedrukt. Dit is een geldige keuze voor fullbleed-toepassingen waarbij de testlijnen na het afdrukken worden bijgesneden.