Dit onderwerp bevat de volgende instructies.
Naar de opties voor afdrukworkflow gaan
De verwerking van opdrachten verzonden via LPD/LPR opgeven
De verwerking van opdrachten die worden afgedrukt via de socketpoort opgeven
Het aantal afgedrukte pagina's opgeven als er een fout optreedt in een streamopdracht
De verwerkingsvolgorde van hotfolderopdrachten opgeven
De locatie van het RIP-proces opgeven
Opgeven of standaardoriginelen enkel- of dubbelzijdig zijn
Opgeven of opdrachteigenschappen beschikbaar moeten blijven nadat een kopie- of scanopdracht is gestart
Open Settings Editor en ga naar: .
Het printerprotocol LPD kan worden ingeschakeld door de systeembeheerder. Het afdrukprotocol LPR moet zijn geïnstalleerd op het werkstation dat de opdrachten verzendt.
Gebruik de optie [LPD] om op te geven wanneer de RIP begint met het verwerken van LPR-opdrachten.
[Streaming]: is van toepassing op grotere opdrachten. De opdracht wordt verwerkt door de RIP en tegelijkertijd kan worden begonnen met afdrukken.
[Ontvangen, vervolgens afdrukken tijdens rippen]: is de standaardwaarde en is van toepassing op kleinere opdrachten met meerdere sets. De RIP begint met het verwerken van de opdrachten zodra ze binnenkomen in de wachtrij en voordat de volledige opdracht is ontvangen.
Klik op [OK].
Afdrukken via de socket kan worden ingeschakeld en geconfigureerd door de systeembeheerder.
Gebruik de optie [Afdrukken via de socket] om op te geven wanneer de RIP begint met het verwerken van opdrachten die worden afgedrukt via de socketpoort.
[Streaming]: is de standaardwaarde en van toepassing op grote opdrachten. De opdracht wordt verwerkt door de RIP en tegelijkertijd kan worden begonnen met afdrukken.
[Ontvangen, vervolgens afdrukken tijdens rippen]: is van toepassing op kleinere opdrachten met meerdere sets. De RIP begint met het verwerken van de opdrachten zodra ze binnenkomen in de wachtrij en voordat de volledige opdracht is ontvangen.
Klik op [OK].
Gebruik de optie [Formaat subset voor foutherstel] om op te geven hoeveel pagina's opnieuw worden afgedrukt nadat het probleem is opgelost.
Klik op [OK].
De systeembeheerder kan de verwerkingsvolgorde van hotfolderopdrachten wijzigen.
Gebruik de optie [Verwerking van hotfolderopdrachten] om op te geven hoe opdrachten in de hotfolder worden verwerkt.
[Op basis van tijd van aankomst]: opdrachtverwerking vindt plaats wanneer de opdracht in de hotfolder binnenkomt.
[Volgorde op basis van opdrachtnaam]: opdrachtverwerking vindt plaats op basis van de alfabetische volgorde van de opdrachtnamen.
Klik op [OK].
Ga naar [Afdrukken vanaf USB].
Geef op dat afdrukken van een USB-station is toegestaan.
Klik op [OK].
Gebruik de optie [Locatie RIP-proces] om op te geven waar de RIP begint met het verwerken van de opdrachten wanneer deze in de afdrukwachtrij binnenkomen.
[Alle locaties]: de RIP kan opdrachten in alle opdrachtbestemmingen verwerken.
[Lijst met geplande opdrachten]: de RIP kan alleen opdrachten in de lijst met geplande opdrachten verwerken.
Klik op [OK].
Gebruik de optie [MIB van opdracht] om op te geven of de externe bewaking van opdrachten via SNMP is toegestaan.
Klik op [OK].
Gebruik de optie [Zijden van originelen] om op te geven of originelen enkel- of dubbelzijdig moeten worden bedrukt.
Klik op [OK].
Met de optie [Modus voor eenvoudig kopiëren en scannen] kunt u opgeven dat u de modus voor eenvoudig kopiëren en scannen wilt inschakelen.
[Ingeschakeld]: de laatst gebruikte opdrachtsjabloon wordt opnieuw geopend wanneer de operator een nieuwe kopieer- of scanopdracht start.
[Uitgeschakeld]: de laatst gebruikte opdrachtsjabloon wordt gesloten wanneer de operator een nieuwe kopieer- of scanopdracht start.
Klik op [OK].