Druk op de opdracht.
Druk op [Bewerk].
Druk in [Opdracht] op [Aantal sets].
Geef het aantal sets op (maximaal 65.000).
Druk op [OK].
Met het afdrukbereik wordt aangegeven welke bronbestandspagina's worden afgedrukt. Voor opdrachten met variabele gegevens kunt u de records selecteren die u wilt afdrukken.
Druk in [Opdracht] op [Afdrukbereik].
Selecteer een van de volgende opties:
[Alles]: hiermee drukt u het hele pagina- of recordbereik af.
[Pagina bereik]: hiermee drukt u een deel van de bronbestandspagina's af. Voer vervolgens de eerste en laatste pagina in.
[Recordbereik]: hiermee drukt u een recordbereik van een opdracht met variabele gegevens af. Voer vervolgens de eerste en laatste record in.
Druk op [OK].
De opdrachtnaam is de naam van de opdracht die tijdens het voorbereiden van de opdracht is gedefinieerd. U kunt de naam wijzigen. Wanneer de optie voor de lange opdrachtnaam is ingeschakeld, wordt de opdrachtnaam op twee regels weergegeven.
Druk in [Opdracht] op [Opdrachtnaam].
Geef een nieuwe naam op voor de opdracht.
Druk op [OK].