Een accountlogbestand heeft de volgende naamindeling: <serienummer><jjjj><mm><dd><extensie>, bijvoorbeeld 012345678920120115.CSV.
Item |
Omschrijving |
---|---|
<serienummer> |
Het serienummer van het apparaat. Dit nummer is een tekenreeks van maximaal tien tekens (A-Z, a-z, 0-9). Het serienummer wordt door de PRISMAsync-controller gegeven op het moment dat het accountlogbestand wordt gemaakt. |
<jjjj><mm><dd> |
De datum waarop het accountlogbestand is gemaakt. |
<extensie> |
De bestandsextensie: .CSV (Comma Separated Values) voor inactieve logbestanden of .ACL (ACtive Log) voor het actieve logbestand. Het huidige bestand heeft de extensie .ACL. Aan het einde van de aangegeven periode wordt het .ACL-bestand geconverteerd naar een .CSV-bestand. Met de instelling [Nieuw accountlogbestand] in Settings Editor geeft u aan wanneer een nieuw accountlogbestand wordt gemaakt: elke dag, elke week, elke maand. Op de PRISMAsync-controller kunnen maximaal 99 CSV-bestanden en één ACL-bestand worden opgeslagen. Als deze limiet wordt bereikt, wordt het oudste CSV-bestand verwijderd. U kunt de accountlogbestanden ophalen uit de Settings Editor ([Configuratie] -> [Accounting] -> [Accountlogbestand downloaden] ) en bijvoorbeeld importeren in Microsoft® Excel. |
Een accountlogbestand bestaat uit gegevensrecords. De gegevensrecords bevatten gegevens over het gebruik van de varioPRINT 6000 Series. Voor elke opdracht wordt een nieuwe record toegevoegd aan het huidige accountlogbestand.
De eerste record van een accountlogbestand is de record met de koptekst. De record met de koptekst begint altijd met 4302. De gegevensrecords die daarop volgen, beginnen met 4303. Deze records bevatten de werkelijke accountinggegevens voor elke opdracht.
In de volgende tabel worden de velden van elke gegevensrecord in een accountlogbestand beschreven.
Veldnaam |
Specificaties |
Omschrijving |
---|---|---|
<recordtype> |
4303 |
Een nummer waarmee een gegevensrecord kan worden geïdentificeerd. |
<documentid> |
Een tekenreeks van maximaal 40 tekens |
Een unieke identificatie voor een opdracht of document die afkomstig is van de verzender van de opdracht. De documentcode wordt opgehaald uit de afdrukgegevens, bijvoorbeeld het kenmerk 'documentid' in een OJT. Dit veld houdt dezelfde waarde als de opdracht meerdere keren wordt verzonden. Het veld is leeg als het kenmerk niet beschikbaar is. |
<jobid> |
Een numerieke waarde |
De PRISMAsync-controller maakt een uniek opdrachtidentificatienummer wanneer:
![]() Onder de term mailbox vallen de lijst [Wachtende opdrachten] en [DocBox]. |
<jobtype> |
Mogelijke items:
|
Hiermee wordt de soort opdracht beschreven.
![]() Onder de term mailbox vallen de lijst [Wachtende opdrachten] en [DocBox]. |
<startdate> |
<yyyy>-<mm>-<dd> ![]() Als u een bestand opent in Microsoft® Excel, wordt de datumnotatie gewijzigd in de notatie die in Microsoft® Excel standaard wordt gebruikt |
De datum waarop de printer is begonnen met het afdrukken van de opdracht. Doorgaans is dit het eerste moment waarop een opdracht kan worden onderbroken of gestopt via het bedieningspaneel. |
<starttime> |
<hh>:<mm>:<ss> ![]() Als u een bestand opent in Microsoft® Excel, wordt de tijdnotatie gewijzigd in de notatie die standaard in Microsoft® Excel wordt gebruikt |
Het tijdstip waarop de printer is begonnen met het afdrukken van de opdracht. Doorgaans is dit het eerste moment waarop een opdracht kan worden onderbroken of gestopt via het bedieningspaneel. |
<activetime> |
<hh>:<mm>:<ss> |
De totale tijd dat de opdracht actief is en wordt afgedrukt. Dit kan meer dan 24 uur duren. |
<idletime> |
<hh>:<mm>:<ss> |
De totale tijd dat de opdracht actief is, maar wacht op een actie door de operator, bijvoorbeeld om een fout te verhelpen of het vereiste materiaal te laden. Dit kan meer dan 24 uur duren. |
<readydate> |
<yyyy>-<mm>-<dd> |
De datum waarop de opdracht is voltooid of afgebroken. |
<readytime> |
<hh>:<mm>:<ss> |
Het tijdstip waarop de opdracht is voltooid of afgebroken. |
<result> |
Mogelijke items:
|
Informatie over de wijze waarop de opdracht is voltooid.
|
<username> |
Een tekenreeks van maximaal 255 tekens |
De gebruikersnaam die is opgegeven voor de opdracht, bijvoorbeeld in het kenmerk 'username' in een OJT. |
<jobname> |
Een tekenreeks van maximaal 255 tekens |
De naam van de opdracht voor automatische of interactieve afdruk- en scanopdrachten, bijvoorbeeld in het kenmerk 'jobname' in een OJT. Voor scanopdrachten wordt de gegenereerde bestandsnaam gebruikt. |
<costcentre> |
Een tekenreeks van maximaal 40 tekens |
De naam van een afdeling of gebruiker zoals opgegeven in het veld [Kostencentrum] van het tabblad [Account] van het printerstuurprogramma of in het kenmerk 'GroupName' in een OJT. Het veld is leeg als het kenmerk niet beschikbaar is |
<custom> |
Een tekenreeks van maximaal 255 tekens |
Informatie zoals opgegeven in het veld [Aangepast] van het tabblad [Account] in het printerstuurprogramma of in het kenmerk 'custom' in een OJT. Het veld is leeg als het kenmerk niet beschikbaar is |
<accountid> |
Een tekenreeks van maximaal 40 tekens |
De accountcode zoals opgegeven in het veld [Accountcode] van het tabblad [Account] in het printerstuurprogramma, op het bedieningspaneel of in het kenmerk 'accountid' in een OJT. Het veld is leeg als het kenmerk niet beschikbaar is |
<jobaddressee> |
Een tekenreeks van maximaal 255 tekens |
De naam van de ontvanger van de afdrukopdracht. De naam wordt opgehaald uit de afdrukgegevens, bijvoorbeeld het kenmerk 'jobaddressee' in een OJT. |
<nofscana4> |
Een numerieke waarde |
Het aantal gescande A4-zijden, waaronder vellen met een aangepast formaat waarvan minstens een van de afmetingen kleiner dan of gelijk is aan 257 mm / 10.1". |
<nofscana3> |
Een numerieke waarde |
Het aantal gescande A3-zijden, waaronder vellen met een aangepast formaat waarvan alle afmetingen groter zijn dan 257 mm / 10.1". |
<nofsinglestaples> |
Een numerieke waarde |
Het aantal keren dat een nietje is gebruikt in een opdracht. ![]() De nietjes van een offline nieter worden hierbij niet meegeteld. |
<nofdoublestaples> |
Een numerieke waarde |
Het aantal keren dat dubbele nietjes zijn gebruikt in een opdracht. ![]() De nietjes van een offline nieter worden hierbij niet meegeteld. |
<noffinishedsets> |
Een numerieke waarde |
Het aantal voltooide sets. Een set is voltooid als het laatste vel naar de uitvoerlocatie is verzonden. |
<outputdestination> |
Namen van uitvoerlocaties |
Een beschrijvende naam van de uitvoerlocatie. De exacte namen variëren per product en zijn afhankelijk van de configuratie van het product. |
<nofprinteda4bw> |
Een numerieke waarde |
Het aantal afgedrukte A4-zijden (kopieer- of afdrukopdrachten) dat in zwart-wit is afgedrukt. Inschietvellen tellen als zwart-witvellen. |
<nofprinteda4c> |
Een numerieke waarde |
Het aantal afgedrukte A4-zijden (kopieer- of afdrukopdrachten) dat in kleur is afgedrukt. |
<nofprinteda3bw> |
Een numerieke waarde |
Het aantal afgedrukte A3-zijden (kopieer- of afdrukopdrachten) dat in zwart-wit is afgedrukt. Inschietvellen tellen als zwart-witvellen. |
<nofprinteda3c> |
Een numerieke waarde |
Het aantal afgedrukte A3-zijden (kopieer- of afdrukopdrachten) dat in kleur is afgedrukt. |
<tonerblack> |
Waarde in milligram |
Het geschatte totale gebruik van zwarte toner voor vellen die in zwart-wit worden afgedrukt of gekopieerd. |
<tonercolor> |
Waarde in milligram |
Het geschatte totale gebruik van toner voor vellen die in kleur worden afgedrukt of gekopieerd. |
<nofsimplex>(1-16)* |
Een numerieke waarde |
Het aantal enkelzijdige vellen van een bepaald papiertype dat in een opdracht wordt gebruikt. |
<nofduplex>(1-16)* |
Een numerieke waarde |
Het aantal dubbelzijdige vellen van een bepaald papiertype dat in een opdracht wordt gebruikt. |
<mediaformat>(1-16)* |
Een tekenreeks van maximaal 255 tekens |
Het materiaalformaat dat wordt gebruikt voor de opdracht. Niet elk product ondersteunt alle materiaalformaten. |
<mediatype> (1-16)* |
Een tekstreeks van maximaal 40 tekens. Voor sommige items worden standaardwaarden gebruikt:
|
Beschrijving van de gebruikte materiaaltypen.
|
<mediaweight>(1-16)* |
Een numerieke waarde |
Het gewicht van het materiaaltype in gram per m2. |
<mediacolor>(1-16)* |
Een tekenreeks van maximaal 40 tekens |
De kleur van het materiaal dat wordt gebruikt voor de opdracht. |
<medianame>(1-16)* |
Een tekenreeks van maximaal 40 tekens |
De naam van het materiaal dat wordt gebruikt voor de opdracht. |
<cyclelength>(1-16)* |
Een numerieke waarde |
Als opeenvolgende vellen niet identiek zijn (cyclusmateriaal), bepaalt de lengte van de cyclus na hoeveel vellen dezelfde volgorde opnieuw begint. Voor normaal materiaal is de cycluslengte 1. Voor cyclusmateriaal met een onbekende cycluslengte is de cycluslengte 0. |
<isinsert>(1-16)* |
Ja of nee ('y' of 'n') |
Een materiaalkenmerk waarmee wordt aangegeven of de bitmaps wel (y) of niet (n) op dit materiaal worden afgedrukt. Een inschietvel kan enkel- of dubbelzijdig zijn. De bitmaps die bij inschietvellen horen, maken doorgaans nog deel uit van de afdruktaak. Wanneer u inschietvellen gebruikt, dwingt u af dat deze bitmaps niet (weer) op de inschietvellen worden afgedrukt. |
<istab>(1-16)* |
Ja of nee ('y' of 'n') |
Dit is een materiaalkenmerk waarmee wordt aangegeven of het materiaal uit tabbladen bestaat. Doorgaans hebben tabbladen een cycluslengte van 1, maar dit is niet verplicht |
<punchcount>(1-16)* |
Een numerieke waarde |
Het aantal ponsgaten van het vooraf geponste materiaal. |
<nofpunches> |
Een numerieke waarde |
Het aantal geponste vellen in een opdracht. |
<nofcreases> |
Een numerieke waarde |
Het aantal gerilde vellen in een opdracht. |
<noffolds> |
Een numerieke waarde |
Het aantal gevouwen vellen in een opdracht. |
<nofbooklets> |
Een numerieke waarde |
Het aantal boekjes in een opdracht. |
<nofbinds> |
Een numerieke waarde |
Het aantal gebonden sets in een opdracht. |
<operator name> |
Een tekenreeks |
De naam van de operator. |
<nofprintedXLbw> |
Een numerieke waarde |
Het aantal afgedrukte zwart-witvellen van XL-formaat. |
<nofprintedXLc |
Een numerieke waarde |
Het aantal afgedrukte kleurenvellen van XL-formaat. |
<surfaceareablack> |
Waarde |
Niet van toepassing voor de varioPRINT 6000 Series |
<surfaceareacolor> |
Waarde |
Niet van toepassing voor de varioPRINT 6000 Series |
<pagelengthblack> |
Een numerieke waarde |
Niet van toepassing voor de varioPRINT 6000 Series |
<pagelengthcolor> |
Een numerieke waarde |
Niet van toepassing voor de varioPRINT 6000 Series |
<inkblack> |
Waarde in milliliters (mL) |
Niet van toepassing voor de varioPRINT 6000 Series |
<inkcolorcyan> |
Waarde in milliliters (mL) |
Niet van toepassing voor de varioPRINT 6000 Series |
<inkcolormagenta> |
Waarde in milliliters (mL) |
Niet van toepassing voor de varioPRINT 6000 Series |
<inkcoloryellow> |
Waarde in milliliters (mL) |
Niet van toepassing voor de varioPRINT 6000 Series |
<inkcolorblack> |
Waarde in milliliters (mL) |
Niet van toepassing voor de varioPRINT 6000 Series |
<colorgrip> |
Waarde in milliliters (mL) |
Niet van toepassing voor de varioPRINT 6000 Series |
<nofprinteda4micr> |
Een numerieke waarde |
Niet van toepassing voor de varioPRINT 6000 Series |
<nofprinteda3micr> |
Een numerieke waarde |
Niet van toepassing voor de varioPRINT 6000 Series |
<nofprintedXLmicr> |
Een numerieke waarde |
Niet van toepassing voor de varioPRINT 6000 Series |
<inkmicr> |
Waarde in milliliters (mL) |
Niet van toepassing voor de varioPRINT 6000 Series |
<nofsheetspulled (1-16)* |
Een numerieke waarde |
Niet van toepassing voor de varioPRINT 6000 Series |
<mediaprintmode> (1-16)* |
Een tekenreeks |
Niet van toepassing voor de varioPRINT 6000 Series |
* Alle velden met (1-16) worden 16 keer opgenomen in een accountlogbestand. Elke numerieke waarde verwijst naar het materiaaltype (1 tot en met 16) dat wordt gebruikt. De eigenschappen van de eerste materiaalsoort in een opdracht worden vastgelegd in de velden die eindigen op '1'. De eigenschappen van de volgende, andere materiaalsoort worden vastgelegd in de velden die eindigen op 2, enzovoort. <mediatype2> en <mediaweight2> verwijzen bijvoorbeeld beide naar de tweede materiaalsoort die in de opdracht is gebruikt. Als u minder dan 16 materiaalsoorten gebruikt, blijven de overige velden leeg. Als u meer dan 16 materiaalsoorten gebruikt, worden deze vastgelegd als materiaalsoort 16. Per opdracht kunnen maximaal 16 materiaalsoorten worden gebruikt.